Vanochtend las ik in mijn poëziemomentje De rand van Marije Langelaar (uit de bundel Vonkt). In dat gedicht komen de volgende regels voor:
onregelmatigheden neem ik waar en rapporteer aan de hoogste instantie.
Mijn hoofd struikelde even. Dat is niet erg hoor, goede gedichten laten je gedachten een beetje struikelen.
Ontbreekt daar niet iets? Moet dat niet zijn “en rapporteer ik aan”?
In “ik lees en ik denk na” kun je de tweede ‘ik’ weglaten: “ik lees en denk na.” Dat heet een samentrekking. Zo’n samentrekking mag alleen als wat je weglaat dezelfde vorm, betekenis en functie heeft als wat je laat staan. Ik klink hier heel geleerd maar ik moest het ook weer even opzoeken.
Het kan best lastig zijn. Je kunt je afvragen of er in de bovenstaande zin niet twee woorden zijn samengetrokken: ‘onregelmatigheden’ en ‘ik’. Stel dat er had gestaan
ik neem onregelmatigheden waar en rapporteer ze aan de hoogste instantie.
Dan is alleen ‘ik’ een keertje samengetrokken. Het gaat over iemand die onregelmatigheden waarneemt en die dan rapporteert aan de hoogste instantie. Als je ‘ze’ weglaat staat er
ik neem onregelmatigheden waar en rapporteer aan de hoogste instantie.
Dat betekent iets anders, hier is iemand aan het woord die twee verschillende dingen doet: onregelmatigheden waarnemen, en rapporteren (niet per se over onregelmatigheden) aan de hoogste instantie.
Wat zou de dichter bedoeld hebben?
Ik kwam er vanochtend niet uit en nu ook niet,
Het is niet erg. Onregelmatigheden zijn goed voor gedichten, daar kunnen je gedachten dan over struikelen.
Woensdagavond is mijn toneelavond, ook nu nog. Repeteren-per-video is natuurlijk geen substituut voor echt spelen. Op een speelvloer is het veel leuker.
Als jongetje was ik behoorlijk bleu. Niet iemand die altijd vooraan wil staan. Dan is toneelspelen, voor een publiek op een podium staan, misschien niet de meest voor de hand liggende liefhebberij.
Toch ben ik er ooit mee begonnen en ook al heel jong. Op de lagere school hadden we een voorstelling waarin ik een hoofdrol had in een sketch. Mijn beste vriendje was een professor die een tijdmachine had uitgevonden. Ik was een oud mannetje, met stok en baard, die in de machine kroop. Achter de ‘machine’, een opgeschilderd stuk karton, trok ik razendsnel mijn oudemannenpak uit om als baby in een luier aan de andere kant weer tevoorschijn te kruipen.
Ik geef toe, het was geen Shakespeare, maar man, wat was dat leuk!
Op de middelbare school raakte ik jaren later verzeild in een cabaretgroep. Onder begeleiding van de leraar wiskunde die zelf ook actief was in dat genre, maakten we een eigen programma. De groep was groot, ik denk wel twaalf of veertien man, dus iedereen had niet meer dan één of twee nummers. Die nummers maakten we zelf, al vond ik dat niet mijn forte. Iemand als Eric, bijvoorbeeld, had daar veel meer gevoel voor. Ik had daar wel bewondering voor. Met die vrolijke bende namen we deel aan een scholierencabaretfestival in Den Haag waar we niet echt geweldig scoorden. Maar alweer: wat was dat leuk!
Ik was in die tijd nog steeds een beetje bleu jongetje, maar op een podium viel dat ineens van me af. Plankenkoorts bleek niet in mijn systeem te zitten.
Het daaropvolgende jaar vond de leraar dat we het nu maar zelf moesten proberen, dan ging hij intussen met een nieuwe groep aan de slag. Het bleue jongetje in mij wachtte de ontwikkelingen maar af, en was dus enigszins verbaasd toen iedereen ermee ophield behalve Eric. Zo vormde ik met Eric ineens een duo, het illustere Kcrisisz. En schreven we samen een programma waarmee we weer optraden bij het scholierenfestival (daar wil ik verder niet meer over praten), bij diverse culturele evenementen op school, en zelfs tegen betaling in een jongerensoos (daar wil ik misschien nog wel eens over praten). En man man man wat was dat leuk!
In de serie Bommelhoorspelen heb ik nu net De windhandel achter de rug. Heer Ollie gaat een weddenschap aan met een nogal luidruchtige olieboer. Of eigenlijk krijgt hij de weddenschap opgedrongen, zoals alles hem min of meer overkomt in dit verhaal.
Zo overkomt het hem dat er vlak naast slot Bommelstein olie in de grond blijkt te zitten. Poene Beurskraker rook dat natuurlijk al op grote afstand en voordat heer Bommel het beseft verrijzen de eerste boortorens. Beurskraker gaat nog verder: hij dringt onze held die weddenschap op: wie na een maand het meest heeft verdiend wint de eigendommen van de ander (boortorens of kasteel).
Als heer van stand kan heer Ollie het zich niet laten aanleunen dat hij geen neus zou hebben voor zakendoen. Maar dan moeten er wel zaken zijn om te doen. Gelukkig krijgt hij een paar ballonnen met een bijzondere eigenschap van een vreemdeling die hij (per ongeluk) uit een benarde situatie redt. Wie de lucht uit die ballonnen inademt, komt in een opwekkende roes. Het product slaat aan, en dankzij een slimme tender met de zakenlui Super en Hieper is binnen de kortste keren heel Rommeldam aan de ballon. De dingen zijn niet meer aan te slepen.
Dromen zijn echter bedrog, en geld is het slijk der aarde, en de combinatie van die twee verwordt tot waardeloze olie. Zodat heer Bommel door zijn ragfijne spel de weddenschap glansrijk wint.
Natuurlijk had Toonder in 1959, toen hij De windhandel maakte, geen idee dat we ons ooit nog eens druk zouden maken over roesopwekkende ballonnetjes. Of dat er een dag zou komen dat de olie een negatieve prijs kreeg. Laat staan dat die twee bizarre gebeurtenissen samen zouden komen onder het beluisteren van een hoorspel.
Zo zie je maar wat de verbeelding vermag. Daar is geen lachgas voor nodig, of olie.
Afgelopen weekend zag ik The Martian, een film uit 2015 met Matt Damon in de titelrol. Astronaut Mark Watney wordt in 2035 voor dood achtergelaten op Mars als zijn team de planeet met spoed moet verlaten vanwege een extreme storm. Maar Mark is niet dood. Als hij bijkomt zijn zijn kameraden al onomkeerbaar op weg naar de Aarde. Bovendien heeft hij geen zender tot zijn beschikking, en naar hij zelf denkt maar voor 30 dagen leeftocht. De eerstvolgende Mars-missie komt pas over drie jaar, dus dat is een probleem.
Mark zit niet bij de pakken neer. Hij offert een deel van zijn rantsoen aardappelen op om een eigen knollenveldje in te richten. Al snel ziet hij zijn overlevingskansen dramatisch toenemen. Bovendien weet hij een oude Mars-sonde uit het einde van de twintigste eeuw op te graven en daarmee het contact met thuis te herstellen. En zo ziet de toekomst er ineens weer rooskleurig uit. Ik zou hier nu een flauwe grap over de Rode Planeet kunnen maken, maar dat doe ik niet.
In de film ben je dan nog niet eens op de helft, dus weet je als kijker dat er nog wel het een en ander mis zal gaan. Dat gebeurt dan ook. Mark blaast per ongeluk zijn groentenkas op — kan iedereen overkomen. Een nieuwe kas bouwen zit er om allerlei redenen niet in, dus het wordt voor Mark de dood of de gladiolen.
Ik zal de uitkomst hier niet verklappen, voor diegenen die de film nog zouden willen gaan zien. Ik vond hem wel spannend, want anders dan bij Apollo 13 (waar ik een tijdje terug over schreef) weet je niet op voorhand wat de afloop zal zijn. Maar net als bij Apollo 13 was ik weer onder de indruk van de menselijke vindingrijkheid.
De mens is per slot van rekening erg vindingrijk. Niet ieder mens, natuurlijk, en met die vindingrijkheid hebben we onszelf en onze omgeving ook behoorlijk wat schade berokkend. Maar grosso modo heb ik wel vertrouwen in onszelf.
We hebben bovendien een voordeel op astronaut Mark: we zitten niet in ons eentje op een andere planeet. Voor de anderhalve meter afstand is dat soms lastig, maar het biedt ook heel veel voordelen. Laten we de voordelen uitbuiten.
Het bos rukt op. Gelukkig is dit niet het bos van Birnam, zie ik geen dolken voor mij, en maak ik me niet veel zorgen over morgen morgen en morgen… Wat zou ik graag weer eens wat Shakespeare zien of doen.
Met Sinterklaas 1984 kreeg ik het Blue Band basiskookboek cadeau, samengesteld door Pieternel Pouwels. Koken kon ik — die basis was allang gelegd door mijn ouders — en ik had ook al wel wat kookboeken. Maar dit was één van die onooglijke schatkamertjes waar je in je leven nu en dan tot je grote vreugde in terecht komt. Van buiten ziet het er niet uit, maar van binnen…
Het Blue Band basiskookboek.
Het basiskookboek is precies dat: alles wat je moet weten om aan de slag te kunnen. Soepen, sauzen, vis, vlees, gevogelte, groenten, aardappelen, rijst, pasta, eieren, nagerechten, gebak. Plus een lijst van basistechnieken, kruiden, specerijen, en keukengerei. Gedrukt op stevig papier dat wel tegen een stootje kan. Niet te groot, niet te dik, in een stevig ringbandje, dus gemakkelijk te hanteren.
Alle basisrecepten en veel ‘gevorderde’ recepten zijn voorzien van duidelijke plaatjes van de diverse tussenstappen. Het belang van plaatjes wordt enorm onderschat in kookboeken. Luxe kookboeken grossieren vaak in prachtige stillevens van het eindresultaat — er zijn fotografen die hun brood verdienen met het fotograferen van eten. Maar zoals het er op die foto’s uitziet, ziet het er bij jou bijna nooit uit. En zelfs het mooiste gerecht kent tussenstadia die er heel wat minder appetijtelijk uitzien. Dan is het fijn om te zien dat wat er in jouw pan gebeurt echt zo hoort.
In totaal zouden er tot 1991 negen boekjes in de serie verschijnen, die ik (en mijn broertje) allemaal kregen. Ik heb ze niet allemaal even intensief gebruikt, ik ben bijvoorbeeld niet zo van het gebak. Maar ik val er nog regelmatig op terug.
Ik durf wel van mijzelf te beweren dat ik goed kan koken. Ik kook ook graag, het is voor mij ook een vorm van ontspanning. Ik hou van de logistiek, dat zal mijn nerdige bètabrein wel zijn. Een topkok ben ik niet, maar ik durf wel een experimentje aan. In mijn langlopende studietijd was het mijn gewoonte om, als er iemand bij me kwam eten, iets te maken dat ik nooit eerder had gemaakt. Dat gaf er wat extra spanning aan. Het is maar één keer misgegaan.
Recepten moet je kunnen ‘lezen’. Natuurlijk moet je de stappen volgen die erin beschreven staan. Maar je moet ook op voorhand een idee hebben van hoe het beschreven gerecht gaat smaken. Op die manier vallen sommige recepten af omdat je op grond van de ingrediënten of de bereidingswijze verwacht dat je het niet zo lekker gaat vinden. En bij andere gerechten begin je al te genieten voor je zelfs maar boodschappen hebt gedaan.
Dit was een pastagerecht uit een Blue Band-boekje dat er op papier wel smakelijk uitzag. Ik maakte het voor twee vrienden. Die hebben er voor zover ik kon beoordelen ook smakelijk van gegeten. Ik had al mijn twijfels onder het koken, en bij de eerste hap wist ik het zeker: dit is gewoon smerig. Dat heb ik ook bij het recept aangetekend: “Dit is smerig. NOOIT meer maken!”
Want dat doe ik ook: ik zet altijd bij een recept voor wie ik het gemaakt heb. Ik wil niemand iets voorzetten dat-ie al eens bij me gegeten heeft. (De oplettende lezer begrijpt dat dat vanzelf goed gaat als je voor je gasten altijd iets geheel nieuws maakt. Maar ik ben ook wat luier geworden in de loop der tijd…)
Mijn topprestatie was een negengangendiner voor vier personen. En dan ook negen echte gangen, niet zes keer van die laffe liflafjes die je in drie minuten in elkaar draait. Na afloop was ik volkomen gaar. En toen moest de afwas nog, want dat is een andere principe van me: een gast hoeft bij mij nooit af te wassen.
Ik kan rustig zeggen dat Blue Band mij gevormd heeft, in de keuken. En dat terwijl ik bij het koken nooit zelfs maar een grammetje Blue Band heb gebruikt…
Een maand geleden, op 17 maart, begon ik met deze serie blogs. Op dat moment was het nog niet erg duidelijk hoe lang we met zijn allen zouden thuisblijven, en hoeveel blogjes ik zou schrijven. Met deze post passeer ik trouwens de 10000 woorden.
We wisten ook nog niet dat we het routinematig over de anderhalvemetermaatschappij zouden hebben. Wat is dat een rotwoord. Nog even los van de discussie over mogelijke spaties is het gewoon een veel te grote mondvol. Maar we zitten er nog wel even aan vast.
Is er geen alternatief voor dat woord? Een acroniem bijvoorbeeld? Als je alleen echte beginletters gebruikt, kom je op ‘amm’. Dat is niks. Met iets meer klinkers krijg je zoiets als ‘ahamema’. Dat klinkt als de heldin uit een fantasy-verhaal. Niets mis mee, maar ik heb er toch een ander beeld bij.
Een vriend van me bedacht ‘vademij’, een samentrekking van ‘vadem’ en ‘mij’.
‘Mij’ is hier de gebruikelijke afkorting van maatschappij. De oude lengtemaat vadem is zes voet, of ruim 1,80 meter. Of, volgens Wikipedia, “de spanwijdte van de armen van een niet te kleine volwassen man.” Daar heb je in ieder geval een goed beeld bij, waarvoor je natuurlijk ook gewoon een niet te kleine volwassen vrouw kunt gebruiken (of de heldin uit een fantasy-verhaal). Met een ruime extra veiligheidsmarge van 30 centimeter voldoet het prima aan de eisen van de tijd.
Het woord ‘vademij’ doet ook wel een beetje aan ‘vademecum’ denken, dat letterlijk ‘ga met mij’ betekent. Zo zit er van alles in: de afstand, de maatschappij, én het gevoel dat we het uiteindelijk toch met elkaar moeten doen.
In metrum en rijmklank past het ook nog eens precies op ‘maatschappij’. In alle slogans waar je ‘maatschappij’ gebruikt, kun je ook ‘vademij’ gebruiken. “De vademij, dat zijn wij.”
Het stukje dat ik eergisteren schreef over de rekenliniaal leverde nog een aardige observatie op. Veel mensen schrijven lineaal in plaats van liniaal. Sterker nog: ik had dat in eerste instantie zelf ook gedaan, totdat ik het lemma op Wikipedia opzocht en de dubbele i spotte.
Huh? Ik zou toch zweren…
Maar nee, de Dikke Van Dale, het Groene Boekje, de Taaladviesdienst van Onze Taal (die de witte spelling volgt), ze kennen allemaal alleen de liniaal.
Waar komt dan toch die ‘e’ vandaan?
Ik heb er zo snel niets zinnigs over kunnen vinden, dus ik kan er alleen maar naar raden. Een mogelijkheid is de gelijkenis met een woord als lineair of een woordcombinatie als linea recta. En misschien is het ook een uitspraakding: als je ‘liniaal’ zegt, moet je stem na de stemhebbende medeklinker ‘n’ naar de ‘aa’, en dat gaat denk ik gemakkelijker langs een ‘e’ dan langs een ‘i’. Maar het is allemaal puur giswerk.
Dus: wie kan mij meer vertellen over de herkomst van de lineaal?
Ik heb nog nooit zo vaak in andermans huis rondgekeken als de afgelopen weken. Leefruimte zegt iets over de persoon die erin leeft. Sommige collega’s gebruiken inmiddels een fictieve achtergrond. Dat zegt ook iets over de persoon.
Lang geleden volgde mijn vader in het najaar en de winter een opleiding bij wat toen nog de Technische Hogeschool Twente heette. Eens in de zoveel tijd ging hij daarheen. Omdat Twente toen nog heel ver weg was, ging hij al de avond van tevoren. Mijn moeder en ik brachten hem dan naar de bushalte, waarna we samen terug wandelden naar huis.
Onderweg deden we een spelletje. We keken in de verlichte woonkamers en gaven die een cijfer. Veel woonkamers kwamen er niet zo best van af. We waren het altijd wel redelijk eens, mijn moeder en ik, en we vonden onze eigen woonkamer altijd het mooist.
Hoe je andermans ruimte beoordeelt zegt natuurlijk ook iets over jou.