Plaatjes en verhalen

Ik schreef eerder al over het theatercollege Poëzie onder de microscoop, dat voortkwam uit een verblijf van dichter Rosa Schogt als artist in residence in het lab van medisch bioloog Renée van Amerongen.

Van Amerongen doet onderzoek op het snijvlak van de ontwikkelings-, stamcel- en kankerbiologie. Ze kijkt onder andere naar hoe cellen in het borstweefsel zich ontwikkelen, en wat het mechanisme is dat een gewone lichaamscel laat ontsporen met borstkanker als gevolg.

Van Amerongen brengt eiwitten uit het genetisch materiaal van kwallen in in de cellen die ze onderzoekt, waardoor die oplichten als ze onder bepaalde omstandigheden worden waargenomen. Dat maakt het gemakkelijker om de cellen te volgen en te zien wat ze doen. Het levert ook mooie beelden op, die tijdens de presentatie worden getoond.

Schogt vertelt dat ze erg haar best heeft gedaan om het onderzoek in haar poëzie te vatten, waar ze wat mij betreft goed in is geslaagd. Over de beelden zegt ze: “Ik vond al die foto’s overweldigend mooi. Ik weet niet of ik het kunst vind, maar ik vind het heel erg mooi om naar te kijken.”

Iemand in het publiek heeft daar een meer uitgesproken mening over: “Ik vind jouw gedicht wel kunst, maar die beelden niet. Want die beelden, dat is gefilmd, dat beweegt… Jij maakt verbindingen naar iets anders. Dat is wat wij doen, dat is wat mensen maken, die maken kunst. Die beelden, dat is eigenlijk de waarneming.”

Is dat zo, vroeg ik me af. Is een beeld alleen kunst als er expliciet verbindingen worden gelegd met iets anders dan het kale beeld van de foto? Dan zouden de foto’s van Henri Cartier-Bresson of Vincent Mentzel geen kunst zijn, en daar ben ik het in ieder geval al niet mee eens.

Natuurlijk, de beelden die Van Amerongen maakte waren eerst en vooral bedoeld als waarnemingen, onderzoeksobjecten. Maar ze hebben ook impliciete betekenis die verder kan gaan dan alleen maar een waarneming aan het reproductiemechanisme van een cel.

Die betekenis komt altijd van een mens, of het beeld nou expliciet bedoeld is als kunst of omdat er een verhaal in je opkomt bij het bekijken van het beeld.

Het beeld zelf is nooit meer dan het beeld. Fotonen die van een oppervlak komen en in je visuele systeem een reactie teweeg brengen, niets meer en niets minder. Pas in het hoofd van een mens wordt het kunst, zodra een beeld een verhaal oproept.

Schogt maakt haar versie van het verhaal expliciet in haar gedicht en daarom alleen al zou ik zeggen dat de beelden dus inderdaad voor haar kunst zijn geworden — ‘overweldigend’ is hier voor mij het sleutelwoord — maar zij vertelt slechts één mogelijk verhaal. Voor iemand die op enige manier te maken heeft met borstkanker zijn er vast nog wel andere verhalen die de beelden oproepen.

Zeggen dat de beelden geen kunst zijn want ‘eigenlijk waarneming’ doet de waarneming tekort.

Kunst begint met waarneming.

Zeker, niet iedere waarneming is kunst.

Het zou kunnen dat Vincent Mentzel een interpretatie in zijn hoofd heeft als hij een foto maakt van een politicus. Het is de vraag of de kijker die interpretatie precies zo maakt. Maar dát de foto’s van Mentzel verhalen oproepen maakt ze tot kunst, ongeacht wat de fotograaf oorspronkelijk bedoelde.

En uiteraard is niet ieder beeld voor iedereen even verhalend.

In 1995 maakte de Hubble Space Telescope één van de beroemdste foto’s in de geschiedenis van de astronomie (hieronder afgebeeld). Het beeld kreeg zelfs een eigen bijnaam: The Pillars of Creation. Het zijn drie reusachtige pilaren van interstellair stof, die zijn overgebleven uit een nog veel grotere stofwolk nadat jonge sterren met hun agressieve straling daar grote delen uit hebben weggeblazen. Ze zijn elk zo’n vijf lichtjaren hoog, dat wil zeggen dat een lichtsignaal er vijf jaar over zou doen om de pilaar te beklimmen.

Tekst gaat door na de afbeelding.

De Pillars of Creation in de Adelaarsnevel (M16), waargenomen door de Hubble Space Telescope[1]

Voor mij heeft die foto meerdere verhalen te vertellen. Hij zegt me iets over de enorme ruimte die er zich buiten onze aarde bevindt, over de geweldige en gewelddadige processen die zich daar afspelen. Ik zie er ook bijzondere vormen in. De ‘kop’ van de meest linkse pilaar zou een bizar ruimtewezen kunnen zijn, een mythologisch monster dat zich teweerstelt tegen de jonge sterren die het belagen.

De plaat heeft sowieso een aansprekende compositie. Je zou je kunnen voorstellen dat het een abstract schilderij is.

Kunst, dus. Ook al is het ‘gewoon een waarneming’.

Noten

  1. Deze foto is een scherpere opname uit 2014. De Adelaarsnevel bevindt zich op een kleine 7000 lichtjaar van onze aarde. De foto is overgenomen van https://hubblesite.org/contents/media/images/2015/01/3471-Image.html

Schermen

Vorige week was ik virtueel aanwezig bij wat ik nu even een theatercollege noem: Poëzie onder de microscoop. Dichter Rosa Schogt was in 2021 artist in residence in het lab van medisch bioloog Renée van Amerongen (UvA) en schreef gedichten naar aanleiding van het onderzoek. Ik ken Rosa persoonlijk, ik ben geïnteresseerd in zowel poëzie als wetenschappelijk onderzoek, dus ik was heel benieuwd.

“Is het lab een plaats voor poëzie?” vraagt de tekst op de website van Spui25[1], waar je het gebeuren trouwens ook nog kunt terugzien (doen!).

“Ja, waarom niet?” zou ik zeggen. Maar ik ben misschien niet helemaal maatgevend in dezen. Daar ga ik dus nog een blogje over schrijven.

Mijn gedachten dwaalden echter al meteen bij aanvang af. Ik schoot namelijk al in de lach nog voordat de bijeenkomst goed en wel van start was gegaan. Het grote scherm, waarmee het publiek dat daadwerkelijk in de zaal zat werd bediend, deed het niet… Nee, dat is natuurlijk niet om te lachen. Ik lachte dan ook niet omdat het leuk was, maar omdat ik het zo herkende.

Al meer dan vijftien jaar ben ik organisatorisch betrokken bij lezingen van het Natuurkundig Gezelschap te Utrecht [2]. Dat is de oudste nog bestaande natuurwetenschappelijke kring van het land, opgericht in 1777. Vroeger organiseerde het Gezelschap huiskamerbijeenkomsten voor en door de gegoede burgerij, waar hoogleraren letterlijk hun kunstjes kwamen demonstreren. Het waren een soort theatercolleges. De leden van het Gezelschap schaften de apparatuur aan, die de academici dan in bruikleen konden inzetten bij de universiteit. De derde geldstroom avant la lettre.

Die tijden zijn lang voorbij. Het instrumentarium van het Gezelschap verhuisde een kleine eeuw geleden naar het Utrechtse Universiteitsmuseum-in-wording en vormde er een belangrijk fundament van de collectie. De demonstraties zijn vervangen door lezingen van wetenschappers, in de plaats van de huiskamer is een collegezaal gekomen, en de ‘burgers’ in die zaal zijn academisch vaak niet minder onderlegd dan de sprekers. Het moderne instrumentarium bestaat nu meestal uit een laptop, aangesloten op de al aanwezige beamer in de zaal. Lichtbeelden zijn het medium — als alles het doet. En dat is zelden meteen het geval.

Het publiek bestaat vooral uit natuurkundigen, met een paar wis- en scheikundigen voor de diversiteit. Mensen met enig verstand van moderne technologie, zou je zeggen. Maar een presentatie laten beginnen blijkt telkens weer meer dan raketwetenschap. Hoe intelligent en technisch vaardig spreker en publiek ook zijn, er is toch altijd weer een volgorde van handelingen die de enig juiste is, maar nooit de eerste die wordt uitgevoerd, of de tweede.

Eerst de laptop aansluiten op het kastje waar ook de beamer naar luistert, dan pas de laptop áánzetten, dan de beamer aan. Nee, éérst de laptop aanzetten en de presentatie klaarzetten, en dán pas verbinding met de beamer maken. Of, nee, éérst de beamer aanzetten (die moet immers ook nog opwarmen), dan de laptop aan, dan— Nee? Nee…

Gelukkig komen de sprekers, die het fenomeen vaak ook van hun thuisbasis kennen, ruim op tijd om een en ander in te regelen. Zodat we meestal ook echt kunnen beginnen op de aangekondigde tijd van acht uur. Die thuisbasis is ook wel eens dezelfde zaal omdat ze zijn verbonden aan de Universiteit Utrecht, maar dat geeft geen garantie op een probleemloze start.

Eenmaal was de spreker een Utrechtse sterrenkundige (wiens naam ik zal verzwijgen) die van tevoren had aangekondigd dat hij een nieuwe laptop had, en of het misschien handig was als we alles eerst even testten voordat hij aan zijn verhaal zou beginnen?

Geen probleem, mailde ik hem terug, ik was juist om die reden altijd een kwartier van tevoren al in de zaal.

Hij niet. Hij kwam pas een paar minuten voor aanvang binnen. De laptop, zei hij enigszins buiten adem, was een splinternieuwe. En het was ook voor het eerst dat hij een presentatie met de computer gaf. Bij het laatste grote sterrenkundig congres waar hij een spreker was, had de organisatie alleen voor hém nog een overhead-projector moeten regelen. Alle andere sprekers werkten inmiddels met laptops. Hij nu dus ook.

De laptop bleek te draaien op linux. Als de lezer geen idee heeft wat dat is: laten we zeggen dat het geen Windows is, en ook geen Apple, dat er vele varianten van zijn, dat deze sterrenkundige had gekozen voor een exotische variant, en dat dat in zichzelf geen bijzondere keuze is want natuurkundigen hebben een ingeboren neiging om te kiezen voor een systeem dat andere mensen níét hebben.

De laptop weigerde categorisch op enige manier te communiceren met de beamer. Welke volgorde van aanzetten en aansluiten van de componenten ik ook probeerde, niets werkte.

De sterrenkundige stond er werkloos naast, ik was tenslotte een organisator en daarmee de techneut van dienst. Ik suggereerde dat hij misschien wat inleidende woorden kon spreken, maar nee, daarvoor was toch echt de eerste slide van de presentatie nodig, en die zat vooralsnog in een zwart gat waaruit geen ontsnapping mogelijk leek.

Waarop ik, om geen interstellaire stilte te laten vallen, dan maar met luide stem uitleg gaf bij wat ik aan het doen was. Ik heb nooit last gehad van podiumangst, dat hielp.

Het publiek, met daarin ook een aantal reguliere ‘gebruikers’ van de zaal, riep hulpvaardig allerlei aanwijzingen, die geen van alle werkten.

Uiteindelijk lukte het tegen half negen om de presentatie op het grote zaalscherm in beweging te krijgen. Vraag mij niet hoe — het werkte. Technologie blijft een vorm van magie.

Veel poëzie zat er niet in de avond, hoewel plaatjes van verafgelegen sterrenstelsel altijd indrukwekkend zijn. Maar ik wil graag denken dat ik het publiek in ieder geval een vorm van entertainment heb geboden die zeldzaam was in deze context.

Toch een soort theatercollege.

Rond geloof

Bij 2Doc Kort zag ik de korte documentaire Vier vrienden op een platte aarde[1]. De titel zegt het helemaal: vier vrienden trekken erop uit om aan te tonen dat de aarde niet rond is maar plat.

Nou ja, twee van de vier (naamloze) vrienden zijn overtuigd. De een had zelfs een epifanie: op een dag hoorde hij dat de zon veel dichter bij de aarde staat dan ons altijd wordt verteld; hij stapte naar buiten en zag dat het zo was.

Een derde zegt, in afwezigheid van de anderen, dat hij ‘redelijk overtuigd’ is dat de aarde bolvormig is. Maar ja, om tegen je vrienden te zeggen dat ze niet sporen is ook weer zo wat, dus hij gaat mee op expeditie. Van de vierde krijg je niet echt hoogte. Hij doet enthousiast mee, laten we het daar op houden.

Het geloof in een platte aarde is de laatste jaren bezig aan een come-back. De Flat Earth Society[2] is een levendig gezelschap, waar je trouwens beter niet mee in conflict raakt. Ooit dacht ik dat dit mensen waren die knipogend gingen uitzoeken hoe ver je kunt komen met een wereldbeeld waarin de aarde plat is, niet rond. Een beetje zoals de aanhangers van het Flying Spaghetti Monster[3] laten zien hoe bizar religie kan zijn. Maar flat earthers maken geen grappen.

De vier vrienden hebben een experiment bedacht. Met een sterke laser, die een van de leiders ergens in Azië heeft laten maken, zullen ze vanaf het strand in Frankrijk een licht projecteren op de witte kliffen bij Dover. Eén van de leiders — zo noem ik het voortrekkende tweetal nu maar — zal daar ter plekke zal zijn. Als de aarde plat is, dan moet dat zonder problemen lukken. “Hoe gaan de wiskundigen dat verklaren?” vraagt de ene leider vol vuur. “Niet!” Als dit experiment slaagt zullen de flat earth-nieuwsgroepen er bol van staan.

Een van de leiders verzucht dat zijn overtuiging wel wat heeft gekost. Het goede contact dat hij altijd had met zijn zuster is er door vergaan. Ze denken dat je gek bent, stelt hij, maar dat is eigenlijk een afweermechanisme. Zijn kompaan knikt serieus zwijgend bij die woorden. Het zijn de anderen, niet zij, die ergens niet sporen.

Allebei de leiders zijn ervan overtuigd: er klopt helemaal geen ene bal van wat ons is geleerd. Letterlijk. Fysiek kan het geen bal zijn waarop wij leven.

Daar werd ik stil van.

Ik ben fysicus. Geen briljante, dat geef ik grif toe, maar ik weet veel meer van natuurkunde dan het overgrote deel van de wereldbevolking. Dat is geen opschepperij, dat is een feit. En alles wat ik ervan weet is: de wereld waarop wij leven moet een bol zijn. Zelfs als je er niets van kunt zien, dan moet het een bol zijn.

Waarom weet ik dat? Hóé weet ik dat? Dat echt goed uitleggen zou geen blog maar een reeks boeken opleveren, en dan nog is het maar de vraag of jullie, mijn niet-natuurkundige lezers, het tot in detail zouden begrijpen.

Klinkt dat arrogant? Misschien, maar zo liggen de zaken.

Een van de leiders van het viertal werkte voor Defensie. Hij reed onder andere als chauffeur van medische konvooien door Bosnië, door gebied dat door sluipschutters werd beheerst. Hij zag er een oude vrouw op straat vermoord worden.

Zou hij mij, een erkend dienstweigeraar, meegenomen hebben op zijn missies? Ik denk het niet. Zou hij mij het commando van zijn missie hebben toevertrouwd? Ik mag hopen van niet — dat zou heel onverstandig zijn geweest.

Het zou heel onverstandig zijn omdat ik helemaal niets weet van militaire missies. Mine would be the road to disaster.

Ik heb me daarentegen langdurig verdiept in de natuurkunde. Hoewel het in deze documentaire niet wordt gezegd, denk ik dat deze mannen net zo veel afweten van natuurkunde als ik van militaire missies. Toch storten ze zich kop over bol in deze natuurkundige missie. Dodelijk sluipschuttervuur zou hun deel geweest zijn in de eerste minuut van de actie, ware het niet dat fysici zich in het algemeen van andere middelen bedienen.

Waarom weet ik zo zeker dat onze aarde een bol is, ook al kun je dat niet op het eerste gezicht zien? Omdat Isaac Newton een kleine 350 jaar geleden opschreef hoe zwaartekracht werkt.

Dingen met een massa trekken andere dingen met een massa aan, daar komt het op neer. Een ding met massa trekt ook zichzelf aan. Gewoonlijk zie je daar niet veel van, maar als het ding heel groot is en zijn massa navenant ook, dan plooit het ding zich in een vorm waarin al zijn massa zo dicht mogelijk bij elkaar zit. Het maakt niet uit of het ding van steen is, van ijzer of diamant of willekeurig welk zwaar of hard materiaal. Desnoods wordt het materiaal met geweld vervormd, maar uiteindelijk plooit het zich in de optimale vorm.

Die optimale vorm is een bol.

Je kunt dat uitrekenen. Eerstejaars natuurkundestudenten doen dat meestal in een werkcollege Klassieke Mechanica, met een beetje hand waving omdat ze de benodigde wiskunde nog niet helemaal beheersen.

Je kunt het ook gewoon zien, boven ons hoofd. De maan is een bol, iets dat zelfs geharde flat earthers erkennen omdat het heel lastig is om de schijngestalten van de maan te verklaren als de maan geen bol zou zijn.

De massa van de aarde is vele malen die van de maan. Als de maan al een bol is, dan moet de aarde dat zeker zijn. Ook als je het niet kunt zien.

Het zou natuurlijk kunnen dat Newton fout zat en zwaartekracht niet werkt zoals hij het beschreef. Maar alles wat we zien in het heelal werkt wél zoals Newton het beschreef[4].

OK, zeggen de flat earthers. Maar hoe wéét je dat de aarde zo’n grote massa heeft?

Aha, zeg ik dan met de mond van de universele natuurkundige, omdat dingen op aarde zwaartekracht ondervinden. Het is de appel die Newton uit de boom zag vallen. Daaraan kun je uitrekenen hoe groot de massa van de aarde is. Een sommetje voor het eerstejaars werkcollege, zonder hand waving.

Kan zijn, zeggen de flat earthers, maar dat is een versnélling, want kracht is versnelling — “Newton, weet je wel!”. En die zou ook kunnen komen doordat de aarde, die helemaal niet zo zwaar is want eigenlijk een heel dunne platte pannenkoek, met een constante versnelling omhóóg beweegt. “Einstein, weet je wel, en frame of reference en alles!”

Ja, zeg ik dan (met de diepe zucht van de universele natuurkundige), maar een constante versnelling leidt onherroepelijk tot een snelheid die in de buurt van de lichtsnelheid komt. En dan zou je allerlei dingen moeten zien die we niet zien — Einstein, weet je wel.

Lang verhaal, dat nog veel langer zou moeten zijn om het echt uit te leggen. Eh… lang verhaal kort, wilde ik zeggen: natuurkundig klopt er helemaal geen bal van, van die platte aarde.

Maar natuurkunde is niet iets waar onze vier vrienden veel kaas van hebben gegeten.

Het experiment mislukt, want het laserlicht lijkt het Kanaal niet lekker over te komen. Het richten is lastig, er zijn schepen die passeren, en er is bovendien een beetje mist. En wat doet die mist, vragen de vier zich af. “Wordt die laser dan uit elkaar getrokken of zo?” vraagt iemand.

Je zóú dat kunnen uitrekenen, denk ik, bij voorkeur van tevoren. En er trekken begrippen als coherent en monochromatisch licht door mijn hoofd, want dat is waar ík bij een laser aan denk. Dat zal mijn gemiddelde lezer weinig zeggen, en deze mannen evenmin. Voor deze vier is een laser een sterke zaklamp. En de vorm van aarde is iets waarover je best van mening mag verschillen.

Al is voor de leiders wel duidelijk dat er ‘geen bal’ klopt van de dingen die we erover moeten leren.

En waarom zouden we daarover dingen moeten leren die niet kloppen, denk ik dan. Maar daarover blijven we bij dit viertal in het duister tasten, zoals zij dat blijven doen over hun experiment.

Wat mij betreft is er geen discussie over de vorm van de aarde. En dat komt niet door de vorm van de aarde, maar door de wetenschap die we natuurkunde noemen en die bij afleiding iets zegt over de vorm van de aarde. Dat kun je leuk vinden of niet, maar dat is wat mij betreft hoe de aarde in elkaar steekt.

Je kunt en moet discussiëren over het conflict in Bosnië, en over de legitimiteit van de sluipschutter die een oude vrouw doodschoot.

Maar de aarde is rond.

Alleen zijn er steeds meer mensen die denken dat hun aarde niet rond is. Nooit geweest. En schijt aan mensen die er echt iets vanaf weten. Dat baart mij ronduit zorgen, als natuurkundige maar vooral als mens.

Noten

  1. https://www.npostart.nl/2doc-kort/07-02-2022/VPWON_1334355
  2. https://en.wikipedia.org/wiki/Modern_flat_Earth_beliefs#International_Flat_Earth_Research_Society
  3. https://www.spaghettimonster.org/
  4. Dat is niet helemaal waar. De relativiteitstheorie van Einstein, zo’n honderd jaar oud, is een upgrade van de zwaartekrachtwet van Newton. Dat heeft veel interessante en ingewikkelde en subtiele gevolgen voor hoe het heelal ‘werkt’. Voor de bolvorm van een grote massa maakt het echter niet uit — tenzij de massa extreem groot wordt, maar dan hebben we het over vele malen de massa van de zon, die op zijn beurt vele, vele malen de massa van de aarde heeft. Ook volgens Einstein zijn de maan en de aarde ‘gewoon’ een bol.

Bommelding (2)

In mijn vorige blog vertelde ik dat ik als dertienjarige mijn eerste vingeroefeningen deed als ‘stripschrijver’ en dat dat veel later van pas zou komen.

In 2014 deed ik een schrijfcursus bij Schrijven in Utrecht. Dat was niet de eerste cursus daar en ook niet de laatste, wel de cursus waar de kwartjes begonnen te vallen. Plotseling begon ik te zien hoe schrijven bij mij werkt.

Begin november van dat jaar ontdekte ik dat er een Bommelverhalenwedstrijd was uitgeschreven door de Toondercompagnie, de organisatie die de zakelijke belangen rond de erfenis van Marten Toonder behartigt. Omdat ik lekker bezig was besloot ik me aan dat avontuur te wagen.

Dat viel niet mee, in eerste instantie. Maar algauw had ik de smaak te pakken, mede dankzij de Bommelhoorspelen van de NPO, die me hielpen om de personages de juiste taal te laten spreken. Eind februari 2015 leverde ik mijn verhaal, De Telebommel, in bij de Toondercompagnie.

Ik was een beetje te snel. Omdat ik blijkbaar niet de enige was die met de materie worstelde, werd kort daarna de deadline opgerekt. Dat werd aangekondigd op Facebook, met daarbij een oproep aan potentiële deelnemers om toch ook vooral aandacht te besteden aan toepasselijk (en correct!) taalgebruik. Als voorbeeld werden drie passages geciteerd van auteurs die het wel hadden begrepen — waaronder de opening van mijn eigen verhaal!

Eigenlijk kon het toen al niet meer stuk. In zekere zin was ik nu een ‘gepubliceerde Bommelauteur’, zij het anoniem.

En toen ik hoorde dat mijn verhaal ook nog de shortlist had gehaald was ik helemaal tevreden. Ik verwachtte niet dat ik ook nog zou winnen, en dat klopte. De hoofdprijs ging naar Henk Hardeman, een schrijver van professie. Die prijs bestond uit een boekuitgave van het winnende verhaal Het lastpak. De illustraties daarbij werden gemaakt door Henrieke Goorhuis, een jonge tekenares die de lijnvoering van Toonder verbluffend had weten te vinden.

Ik was eigenlijk ook wel een beetje trots. In vergelijking met het verhaal van Hardeman had ik het er volgens mijzelf helemaal niet zo slecht vanaf gebracht, zeker voor een eerste productie.

Aangemoedigd door dat gevoel begon ik aan een tweede Bommelverhaal, De Antiverlichter. Gewoon, omdat het leuk was.

En toen kreeg ik een mailtje van de Toondercompagnie. Er verscheen een luxe editie van Het lastpak, en omdat mijn naam in de appendix ook werd genoemd wilden ze mij een exemplaar toesturen. Nou, graag natuurlijk.

Ik ging er voetstoots vanuit dat in die appendix iets zou worden gezegd over de wedstrijd. Misschien werden de auteurs genoemd die destijds de shortlist hadden gehaald, zoiets.

Maar nee.

De appendix ging over Henrieke Goorhuis, de tekenares. Voordat ze de opdracht voor het tekenwerk kreeg, moest ze een proeve van bekwaamheid afleggen. Dat deed ze aan de hand van een passage uit één van de inzendingen. Mijn inzending.

Daar stond mijn naam, mijn tekst, en de tekeningen die Goorhuis daarbij had gemaakt.

Nu kon ik met recht zeggen dat ik een uitgegeven Bommelauteur was. En niet alleen uitgegeven, maar nog uitgetekend ook!

Inmiddels ben ik voorzichtig bezig een derde Bommelverhaal in de grondverf te zetten. Werktitel: Het bubbelleven.

Om heer Ollie te parafraseren: “Het is prettig om een Bommelauteur te zijn.”

(Omdat ik geen gedoe wil met auteursrechten ga ik hier niet mijn Bommelverhalen neerzetten. Wie er toch een blik op wil werpen neme contact met mij op.)