Ik werd goedgekeurd voor militaire dienst. Hoe was dat nou mogelijk, met die ogen van mij? Ik belde met de huisarts, maar die wist nergens van. Ik belde met de keuringsraad. Tja, er werden wel eens fouten gemaakt. Als ik de boel niet vertrouwde, moest ik maar een herkeuring aanvragen. Daar moest een doktersverklaring bij, dus belde ik maar weer met de huisarts.
Die zocht het allemaal nog even na. Die schouderbladen van mij, die een beetje raar aan m’n rug hingen, daarin zag-ie geen mogelijkheden. De chronische neusontsteking, daar wilde hij wel een briefje voor uitschrijven. En dan die ogen. Wat ik had, had een ingewikkelde naam (die de huisarts ook even had moeten opzoeken). Die naam ben ik allang weer kwijt. Het kwam erop neer dat tijdens de groei de oogkassen en de oogbollen geen gelijke tred hadden gehouden, waardoor er vervorming was opgetreden. In mijn geval was het linkeroog daarbij nog een stuk beroerder geëindigd dan het rechter. Het verschil tussen de twee ogen kon maar ten dele worden gecorrigeerd, omdat bij deze afwijking de sterkte van de glazen niet te ver uiteen mocht lopen, zodat zelfs met bril het zicht links bij mij beperkt bleef. (Grappen over mijn politieke voorkeur zijn in dit verband toegestaan maar nutteloos.)
Gewapend met een dubbele doktersverklaring vroeg ik een herkeuring aan.
Na een tijdje kreeg ik een oproep. Ik moest naar een adres in Den Haag, waar ik me op een vrijdag in november om negen uur in de ochtend diende te vervoegen. Ik kreeg er vrij voor van school.
Het adres bleek een statig pand in een rij, waar ik door een portier naar het souterrain werd verwezen. In een wachtruimte zaten al twee jongens. Er werd niet veel gezegd.
Even na negenen kwam er een dame voorbij gelopen, die ook niets zie. Ze verdween in een kamer tegenover de wachtruimte. Na een paar minuten deed ze de deur open, nu in doktersjas, en noemde een naam. Eén van de jongens verdween.
Het duurde een tijd.
De deur van de kamer ging weer open, de dame noemde weer een naam. De andere jongen stond op en volgde haar.
Waar was die eerste jongen gebleven? Hij was niet meer naar buiten gekomen…
Ik kreeg een visioen. Eigenlijk werden we hier helemaal niet herkeurd. Dit was een hinderlaag, een valstrik. In dit pand zat in werkelijkheid een ultrageheime dienst, met als enig doel het elimineren van de langharige, werkschuwe landverraders die meenden dat ze zich wel onder de militaire dienst uit konden wurmen.
Voor je denkt dat ik last had van paranoïde wanen: het was 1982, een dieptepunt in de Koude Oorlog. Weliswaar hadden er een jaar eerder in Amsterdam zo’n 330000 mensen gedemonstreerd tegen kernwapens (en ja, daar was ik er een van). Maar er waren ook een boel mensen die er heel anders over dachten. Mijn ouders kregen een anonieme kaart toegestuurd met onaangename verwensingen.
Nee, ik geloofde niet echt dat ik in handen van een doodseskader was gevallen. Maar een beetje vreemd was het toch wel, die verdwenen knul.
Na verloop van tijd verscheen de dame weer en noemde mijn naam. Ik volgde haar de kamer in. Van mijn voorgangers geen spoor. Ik zag wel een andere deur, verderop in de kamer. Daar zouden ze wel langs zijn vertrokken.
Ze ging achter een bureau zitten en wees op een stoel ertegenover. Ze opende een mapje en toen barstte ze los. “U heeft een herkeuring aangevraagd op grond van luchtwegproblemen en een oogaandoening. Ik zie in uw keuringsrapport dat uw linkeroog is bemeten op -8.5, uw linkeroog op -4.5. Uw brilleglazen zijn echter bemeten op -6 en -4.5. Hoe verklaart u dat verschil?”
Dat laatste was geen vraag, dat was een beschuldiging. Die cijfers kónden niet kloppen en ik moest maar eens even haarfijn uit de doeken doen hoe het werkelijk zat. In de doktersverklaring stond alleen de naam van de aandoening, niet de praktische betekenis, en deze dame had blijkbaar niet de moeite genomen om een en ander na te slaan in de literatuur. Dat mocht ik haar nu dus gaan uitleggen. Was ik even blij met een huisarts die de dingen wél goed uitlegde aan zijn patiënten.
Ze snoof. Dan maar een ogentest.
Ze wees op de bekende letterkaart die verderop in de kamer hing en reikte me een lepel aan. Ik lieg niet. Een plastic roerlepel. Die moest ik voor mijn goede oog houden, waarna ik met mijn slechte oog (uiteraard zonder bril) de kaart moest afwerken. En daarna ook nog even met de lepel voor mijn slechte oog.
De dame maakte een aantekening op een formulier en sloeg het mapje dicht. “U mag langs die kant weg, trap omhoog, daar kunt u bij de griffier uw reiskostenvergoeding krijgen.”
Dat was dat. Dat was de herkeuring.
Ik was stomverbaasd.
Langs de andere deur ging ik de kamer weer uit. Daar was inderdaad een andere gang, met een trap die weer omhoog ging. En daar was inderdaad een meneer met een geldkistje, die mij op vertoon van mijn treinkaartje keurig uitbetaalde, me de uitgang wees, en me een goede dag wenste.
Nou, als dit de herkeuring was, dan zag het er niet best uit. Een kluns van een dokter en een ‘oogmeting’ die ik zelfs thuis op eigen houtje vakkundiger had kunnen doen. Misschien werden de keurlingen daarom ook langs andere een route uitgelaten, dan konden ze de jongens in de wachtruimte niet meer aanspreken: “Joh, ga maar naar huis, dit is waardeloos prutswerk.”
Een paar dagen later kreeg ik een brief van Defensie. Uit het vooronderzoek (o, was het dát?) bleek dat nader medisch onderzoek noodzakelijk was. Daarvoor diende ik me een paar weken later in het Militair Hospitaal in Utrecht te vervoegen.
Dat deed ik dan maar. Daar werd ik inderdaad op een nette manier onderzocht, zoals ik dat inmiddels al gewend was van mijn eigen oogarts. Er werd in mijn ogen gedruppeld en geblazen, er werden allerhande combinaties van lenzen voor mijn ogen gedraaid, ik kreeg zelfs nog wat kleurenblindheidstestjes voor de goed orde. Er was ook nog een KNO-arts die in mijn neus en keel tuurde.
Maar het resultaat bleef hetzelfde: ik was en ik bleef goedgekeurd voor de militaire dienst.
(Wordt vervolgd…)