In mijn vorige blog vertelde ik dat ik als dertienjarige mijn eerste vingeroefeningen deed als ‘stripschrijver’ en dat dat veel later van pas zou komen.
In 2014 deed ik een schrijfcursus bij Schrijven in Utrecht. Dat was niet de eerste cursus daar en ook niet de laatste, wel de cursus waar de kwartjes begonnen te vallen. Plotseling begon ik te zien hoe schrijven bij mij werkt.
Begin november van dat jaar ontdekte ik dat er een Bommelverhalenwedstrijd was uitgeschreven door de Toondercompagnie, de organisatie die de zakelijke belangen rond de erfenis van Marten Toonder behartigt. Omdat ik lekker bezig was besloot ik me aan dat avontuur te wagen.
Dat viel niet mee, in eerste instantie. Maar algauw had ik de smaak te pakken, mede dankzij de Bommelhoorspelen van de NPO, die me hielpen om de personages de juiste taal te laten spreken. Eind februari 2015 leverde ik mijn verhaal, De Telebommel, in bij de Toondercompagnie.
Ik was een beetje te snel. Omdat ik blijkbaar niet de enige was die met de materie worstelde, werd kort daarna de deadline opgerekt. Dat werd aangekondigd op Facebook, met daarbij een oproep aan potentiële deelnemers om toch ook vooral aandacht te besteden aan toepasselijk (en correct!) taalgebruik. Als voorbeeld werden drie passages geciteerd van auteurs die het wel hadden begrepen — waaronder de opening van mijn eigen verhaal!
Eigenlijk kon het toen al niet meer stuk. In zekere zin was ik nu een ‘gepubliceerde Bommelauteur’, zij het anoniem.
En toen ik hoorde dat mijn verhaal ook nog de shortlist had gehaald was ik helemaal tevreden. Ik verwachtte niet dat ik ook nog zou winnen, en dat klopte. De hoofdprijs ging naar Henk Hardeman, een schrijver van professie. Die prijs bestond uit een boekuitgave van het winnende verhaal Het lastpak. De illustraties daarbij werden gemaakt door Henrieke Goorhuis, een jonge tekenares die de lijnvoering van Toonder verbluffend had weten te vinden.
Ik was eigenlijk ook wel een beetje trots. In vergelijking met het verhaal van Hardeman had ik het er volgens mijzelf helemaal niet zo slecht vanaf gebracht, zeker voor een eerste productie.
Aangemoedigd door dat gevoel begon ik aan een tweede Bommelverhaal, De Antiverlichter. Gewoon, omdat het leuk was.
En toen kreeg ik een mailtje van de Toondercompagnie. Er verscheen een luxe editie van Het lastpak, en omdat mijn naam in de appendix ook werd genoemd wilden ze mij een exemplaar toesturen. Nou, graag natuurlijk.
Ik ging er voetstoots vanuit dat in die appendix iets zou worden gezegd over de wedstrijd. Misschien werden de auteurs genoemd die destijds de shortlist hadden gehaald, zoiets.
Maar nee.
De appendix ging over Henrieke Goorhuis, de tekenares. Voordat ze de opdracht voor het tekenwerk kreeg, moest ze een proeve van bekwaamheid afleggen. Dat deed ze aan de hand van een passage uit één van de inzendingen. Mijn inzending.
Daar stond mijn naam, mijn tekst, en de tekeningen die Goorhuis daarbij had gemaakt.
Nu kon ik met recht zeggen dat ik een uitgegeven Bommelauteur was. En niet alleen uitgegeven, maar nog uitgetekend ook!
Inmiddels ben ik voorzichtig bezig een derde Bommelverhaal in de grondverf te zetten. Werktitel: Het bubbelleven.
Om heer Ollie te parafraseren: “Het is prettig om een Bommelauteur te zijn.”
(Omdat ik geen gedoe wil met auteursrechten ga ik hier niet mijn Bommelverhalen neerzetten. Wie er toch een blik op wil werpen neme contact met mij op.)