Theoreten in de praktijk

Vorige week overleed Theo Ruijgrok, 95 jaar en 3 dagen oud. De meesten van mijn lezers zullen hem niet kennen.

Theo Ruijgrok was emeritus hoogleraar in de theoretisch natuurkunde. Dat was-ie al heel lang, al zolang ik hem kende. College heb ik nooit van hem gehad — hoewel: misschien een derdejaars college thermodynamica, maar dat was een onderwerp dat mij in het geheel niet lag, en dat ik gedurende mijn hele studentenleven verre van me heb gehouden (en dat was ook behoorlijk lang). Ik heb er geen actieve herinneringen meer aan.

Ik kende hem eigenlijk vooral uit de wandelgangen van de natuurkunde. Hij was ouder dan ik dacht, een aantal jaren ouder zelfs dan mijn vader. Geboren in Zuilen, in een tijd dat dat nog een zelfstandige gemeente was.

Theoretisch natuurkundigen worden blijkbaar erg oud. Nico van Kampen was de 92 gepasseerd toen-ie overleed, Nobelprijswinnaar Martinus Veltman was hard op weg naar de 90, en die andere laureaat Gerard ’t Hooft nadert schijnbaar goed gezond de 80.

En ‘oud’ is één ding, maar tegelijk ook nog goed bij de tijd een geheel ander ding, waarvoor die theoreten hun hand evenmin omdraaien. Nu kan ik daar eerlijk gezegd bij Theo Ruijgrok niet goed over oordelen, want dankzij dat pandemietje had ik hem al een tijdje niet meer in persoon ontmoet. Maar ik heb ook geen bewijzen van het tegendeel, dus in theorie is ook hij tot op hoge leeftijd goed van geest geweest.

Wat niet altijd wil zeggen ‘praktisch ingesteld’.

Jaren geleden was ik betrokken bij een lezing van het Natuurkundig Gezelschap die plaatsvond in de Terrezaal van Sonnenborgh, de oude Utrechtse sterrenwacht.

De Terrezaal is mooi, maar niet per se geschikt voor mensen die niet zo heel goed ter been zijn. Eerst moet je namelijk de heuvel op die het bastion vormt waarop de Sonnenborgh is gelegen. En dan moet je binnen via een nauwe wenteltrap weer naar beneden, naar een niveau niet ver boven de waterspiegel van de singel.

Een niet gering deel van het Gezelschap is bejaard. En ook toentertijd behoorden Theo Ruijgrok en Nico van Kampen tot de top van die bejaarden. Ruijgrok was nog redelijk ter been. Van Kampen was dat al niet meer, hij liet zich inmiddels dan ook vervoeren door zijn jongere collega-emeritus.

Na afloop van de lezing moest het publiek weer de omgekeerde route naar buiten volgen. Ik zag in theorie hoe Van Kampen weer die nauwe wenteltrap op moest, en dan later weer die helling af. Dat leek me niet praktisch.

Ik schoot één van de organisatoren van de Sonnenborgh aan. Was er niet een zijuitgang, waarmee je min of meer gelijkvloers het pand kon verlaten? Die was er. Weliswaar was de grote ‘bedrijfsingang’ afgesloten, maar er was wel een deurtje dat uitkwam op het wandelpad langs de singel.

Ik seinde Ruijgrok in, die zich al op de wenteltrap bevond en in gezelschap van vele bekenden, nam Van Kampen op sleeptouw en leverde hem af aan de buitenlucht zonder de tussenkomst van helse trappen. Of ik nog even met hem mee moest lopen langs de singel? Nee hoor, dat was niet nodig, hartelijk dank, en tot de volgende keer!

Met een gerust hart ging ik terug naar binnen, om zelf via wenteltrap en helling achter de massa aan te gaan.

Buiten trof ik Theo Ruijgrok, die een beetje nerveus vroeg waar ik Nico had gelaten. Want die was inmiddels nog niet gesignaleerd op het pad waarlangs hij had moeten verschijnen.

Oei… Was hij dan misschien toch de verkeerde kant opgelopen, in de richting Lepelenburg in plaats van Nieuwegracht? Dus snelde ik het pad af, maar hoe ver ik ook liep en vooruit keek: geen spoor van de vermiste theoreet. Dan maar terug naar Ruijgrok, die nog steeds, en nog wat nerveuzer, stond te wachten aan de voet van de helling bij het begin van het pad.

Wat nu te doen? Een negentigjarige fysicus van naam maak je niet zomaar zoek, en probeer hem maar eens terug te vinden als je ’m toch verloren bent.

“Nico rijdt met mij mee terug,” verzuchtte Ruijgrok, “maar volgens mij weet hij niet eens hoe mijn auto eruit ziet.”

“En waar staat die auto?” vroeg ik.

Even een terzijde. Ik heb altijd wat moeite gehad met aanspreken van dit soort bekende grootheden. Onder natuurkundigen, zeker de minder bejaarde generatie, is tutoyeren eerder norm dan uitzondering als je elkaar maar een klein beetje kent. En ik weet zeker dat Ruijrok noch Van Kampen het mij hadden aangerekend als ik ze zo had aangesproken — zij deden dat ook zonder problemen bij mij. Maar toch… Dus vermijd ik in dit soort gevallen, soms wat gekunsteld, enige aanspreekvorm waar dat kan. Niet ‘uw auto’ of ‘je auto’ maar ‘die auto’.

“Waar staat die auto?” dus.

Ruijgrok wees naar het begin van de Nieuwegracht.

Daar, in het halfduister tussen de geparkeerde auto’s, stond een kleine man naar ons te zwaaien.

Nico van Kampen. Al ruimschoots voor de menigte aan langs de singel geschuifeld en wachtend op zijn chauffeur.

Ach ja, theoreten… Eerst de theorie, dan pas de praktische waarneming. Ik geloof dat ze er allebei wel om konden lachen.