Saki

Op 20 november 1993 kocht ik The Complete Stories of Saki. Vraag mij niet waarom. Ik had nog nooit van Saki gehoord of van Hector Hugh Munro, de schrijver die onder dat pseudoniem publiceerde. Misschien was het boekje een aanbieding; op dezelfde dag kocht ik ook het derde en laatste deel van de complete avonturen van Sherlock Holmes. Beide boeken werden uitgegeven door Wordsworth, een uitgever die uitblonk in goedkope uitgaven van Engelse klassieken. ‘Twee voor 6 gulden’ of zo.

Hector Hugh Munro, The Complete Stories of Saki, Wordsworth Classics 1993

Misschien was het het ironische citaat dat op de achterflap staat: “All decent people live beyond their incomes nowadays, and those who aren’t respectable live beyond other peoples’” Ook wordt Saki daar gepresenteerd als “master of the short story”.

Dat klopte wel, ontdekte ik al snel toen ik korte tijd later aan het boek begon. Saki bleek de kampioen van de korte baan te zijn. Veel van zijn verhalen beslaan maar een paar pagina’s. Maar in die paar pagina’s gebeurt zo verschrikkelijk veel, en het wordt zo geweldig knap beschreven, dat ik al snel verkocht was.

De eerste bundel verhalen heet simpelweg Reginald, omdat de protagonist van de verhalen zo heet. Reginald is een snobistische opportunist van het zuiverste water, die de wereld van ironisch commentaar voorziet. Ik herkende onmiddellijk de tongue-in-cheeck die je ook in Engelse comedy-series vindt. En ik ben dol op Engelse komedies.

De tweede bundel heet Reginald in Russia. Reginald verdwijnt echter meteen na het gelijknamige openingsverhaal van het toneel. De verhalen krijgen daarna ook een ander karakter. Niet zozeer minder humoristisch als wel donkerder, duisterder. Ze deden me destijds meer denken aan Roald Dahl, hoewel het natuurlijk precies andersom is: Dahl doet denken aan Saki. Dahl werd geboren in 1916, en wel precies twee maanden voordat Munro sneuvelde in een loopgraaf aan het front in Frankrijk.

Als scholier was ik wel gecharmeerd van de fantastische verhalen van Dahl. Maar ze verbleekten nu in de schittering van Saki. Dit was Dahl in het kwadraat en dan ook nog op steroïden.

Toen ik zo’n kleine twintig jaar geleden voor het eerst e-boeken begon te lezen, was Saki één van de eerste auteurs die ik op mijn leesplankje zette. En ik mag nog steeds graag nu en dan even een verhaal van hem doen.

Niets ten nadele van Dahl natuurlijk. Want die heeft ook best leuke dingen geschreven.

Buitenaards

Ik was voor het eerst in lange tijd weer eens op mijn werkplek in het Minnaertgebouw. Ik was niet de enige, maar echt druk was het er bepaald niet.

Even bijpraten was er ook niet echt bij. Ik heb een tijdje in een deuropening naar twee collega’s staan zwaaien, maar ze waren beiden voorzien van een headset en zo diep verzonken in een video-overleg dat ik net zo goed op Mars had kunnen staan zwaaien.

Dat was trouwens toch een beetje het gevoel dat ik kreeg: ik ben niet meer op Aarde, ik ben ergens in een ruimtestation beland, in een verre toekomst of op zijn minst een parallel universum.

De ontwerpers van de decors in sciencefictionfilms doen altijd hun uiterste best om het interieur van een ruimtestation er zo vervreemdend mogelijk uit te laten zien. En nu blijkt dat je daar eigenlijk heel weinig voor nodig hebt: rode tape en stickers met pijlen om looprichtingen weer te geven, wat roodwitte linten om doorgangen te blokkeren, hier en daar een houder met een flacon desinfecterende vloeistof. En veel posters met aanwijzingen en waarschuwingen.

Voor wat extra vervreemding kun je de looprichtingen zo aanbrengen dat het onmogelijk is om bepaalde plekken in een gebouw te bereiken. Dat doet het misschien minder goed in een film, maar in een echt ruimtestation, pardon gebouw, is het heel effectief.

Afgelopen jaar kregen we te horen dat ‘De Uithof’ als naam voor de Utrechtse Universiteitspolder nu echt passé was. We bevinden ons op het Utrecht Science Park. Zelfs de richtingborden op de snelweg zijn inmiddels aangepast. Ik behoorde tot de burgerlijk ongehoorzamen die dapper bleven volharden in ‘De Uithof’.

Tot nu. Utrecht Science Park past veel beter bij de buitenaardse wereld die daar gestalte heeft gekregen.

Onvolledig verleden tijd

Aan het einde van de negentiende eeuw heerste er een zeker optimisme in de exacte wetenschappen. Er waren weliswaar nog wat onopgeloste problemen, maar veel wetenschappers waren ervan overtuigd dat het een kwestie van niet heel veel tijd (en beter instrumentarium) was voordat we álles zouden weten.

Honderd jaar geleden, rond 1920, lag dat gevoel voor wat betreft de natuurkunde wel aan duigen. Einstein had de relativiteitstheorie uitgewerkt en de de bouwstenen voor de zogenaamde kwantentheorie aangedragen. Daarmee zou in de loop van het derde decennium de kwantummechanica worden opgebouwd. Het idee dat het heelal er altijd en eeuwig was geweest en zou zijn, was ook al op weg naar de schroothoop.

In de wiskunde daarentegen heerste nog het optimisme. De grootmeester van dat vakgebied, de Duitser David Hilbert formuleerde het ‘programma’ dat zijn naam zou gaan dragen. Dat Hilbert-programma had tot doel om (populair gezegd) de wiskunde volmaakt te maken. Daarvoor was het nodig dat er werd aangetoond dat de wiskunde volledig was, en consistent. Volledig wilde zeggen dat iedere ‘uitspraak’ die redelijkerwijs tot het domein van de wiskunde behoorde, ook in de wiskunde onderbouwd kon worden. En consistent betekende dat er in de wiskunde geen uitspraken mochten voorkomen die met elkaar in tegenspraak waren.1

Het klinkt niet onredelijk. Als je een bouwdoos krijgt van, ik noem maar wat, een Scandinavisch woonwarenhuis of voor mijn part een Scandinavische speelgoedfabrikant, dan hoop je ook dat het kloppend en compleet is.

Maar de wiskunde is geen voorgebakken bouwdoos. Ook daar waren aan het begin van de twintigste eeuw nog een flink aantal blinde vlekken. De wiskundige filosofen Alfred North Whitehead en Bertrand Russel begonnen daarom in 1910 met de publicatie van de Principia Mathematica, vaak eenvoudig afgekort als PM. De PM moest een compleet én consistent overzicht worden van alles wat er in de wiskunde bekend was en nog bekend zou worden, of nog wat populairder gezegd: de bouwinstructie voor de complete wiskundige boekenkast die een eind moest maken aan álle bouwinstructies.

In 1931 gooide de 25-jarige Oostenrijkse logicus Kurt Gödel alle glazen in. Hij publiceerde in dat jaar zijn onvolledigheidsstelling, in een artikel met de titel Über formal unentscheidbare Sätze der Principia Mathematica und verwandter Systeme. Wat Gödel in dat artikel liet zien was dat de wiskunde niet, nooit, compleet kan zijn als de eis is dat ze ook consistent is. Hij toont aan dat er uitspraken zijn die evident waar zijn, maar tot inconsitenties leiden als je ze opneemt in het systeem.

Het is alsof je een stuk gereedschap vindt dat zonneklaar bedoeld is om meubels in elkaar te zetten, maar dat, als je het op je nog in elkaar te zetten meubel zou loslaten, tot onherstelbare schade zou leiden.

*

Douglas R. Hofstadter, Gödel, Escher, Bach: An Eternal Golden Braid, 1979

Ik las voor het eerst over Gödel in het boek Gödel, Escher, Bach (GEB) dat Douglas Hofstadter in 1979 publiceerde. Dat boek zou er mede toe leiden dat m’n verlangen om sterrenkunde te gaan studeren verschoof naar de grondslagen van de natuurwetenschapen. Ik vond het fascinerend.

In de zeer uitgebreide bibliografie van GEB geeft Hofstadter een paar titels een ereplaats. Eén daarvan is het boekje Gödel’s Proof van Ernest Nagel en James R. Newman uit 1958. Het is een vereenvoudiging van het artikel van Gödel, hoewel nog altijd behoorlijk technisch.

Hoe ik er ooit aan kwam leverde op zichzelf al een Gödeliaanse vertelling op, maar die ga ik hier nu niet doen (het was mijn bijdrage aan de bundel verslagen van een studiereis naar Engeland). Ik besloot het te gebruiken voor een studentencolloquium dat bij mijn toenmalige afstudeergroep werd gehouden. Ik begon er vol goede moed aan, maar naarmate ik vorderde zakte de moed me steeds verder in de schoenen. Op pagina 92 liep ik vast.

Ernest Nagel & James R. Newman, Gödel’s Proof, 1958

Ik denk dat ik er een middag over heb gedaan, alsmaar terug bladerend en herlezend, om te begrijpen wat daar stond. Ik greep terug op GEB, maar dat boek is ruim 700 pagina’s dik, en ik kon me niet echt herinneren dat dit punt daar zo’n belangrijke rol speelde. Nee, ik moest het hebben van Nagel en Newman. Nog maar weer een keer erdoorheen…

En toen ineens viel het kwartje.

Het was misschien wel een van de mooiste kwartjes in mijn leven. Niet alleen begreep ik ineens wat de crux was van Gödels redenering, ik begreep ook voor het eerst hoe het voelt om iets écht te begrijpen, te doorzíén. Epifanie. Dit was het dus.

Nu kwam het eropaan om mijn moment van epifanie te vertalen naar een begrijpelijke presentatie van een uur. Ik deed een oefenpraatje met een studievriend en samen schaafden we nog behoorlijk aan de opbouw.

Mijn publiek was, vrees ik, iets minder enthousiast dan ik. Bovendien struikelden de meesten al over hordes waar ik in volle vaart moeiteloos overheen vloog op weg naar míjn finish. De arrogantie van de topatleet die geen tijd heeft voor de amateurlopers…

Maar na afloop kwam de emeritus hoogleraar, die ook in het publiek had gezeten, nog even naar me toe. “Dat was een heel goed praatje,” zei hij. “Ik heb eigenlijk nooit echt helemaal begrepen waarom dat ene punt zo belangrijk was. Dat heb je heel goed gezien en uitgelegd. Dank je.” Dat was een van de fijnste complimenten die ik kon krijgen. Ik heb het opgeborgen in het doosje waar dat kwartje al in zat. Daar zat trouwens ook al een complimentje in van een docent wiskunde, begeleider op die studiereis naar Engeland, die mijn verhaal over het verkrijgen van het boekje vergeleek met GEB…

*

Met mijn studie in de grondslagen is het niet echt goed afgelopen. Met Kurt Gödel trouwens ook niet. Aan het eind van zijn leven verzonk hij in waanideeën, waardoor hij onder andere het idee kreeg dat ‘men’ hem wilde vergiftigen. Toen zijn vrouw, de enige van wie hij eten wilde accepteren, eind 1977 langdurig in het ziekenhuis belandde, hongerde Gödel zich dood.

Maar zijn nalatenschap is groot. Naar aanleiding van Gödels artikel ontwikkelde de Engelse wiskundige Alan Turing (met wie het trouwens ook niet zo best afliep) na 1935 zijn ideeën over computers, die nog altijd de basis zijn van de huidige informatietechnologie.

Gödel was ook de inspiratie voor de al genoemde Douglas Hofstadter. Zijn Gödel, Escher, Bach vind ik nog altijd één van de meest creatieve en inspirerende boeken die ik ken. Nagel en Newman zijn misschien niet zo geschikt voor lezers zonder enige scholing in formeel-logsiche systemen, Hofstadter is zeker toegankelijk voor iedereen die niet te bang is om de hersens een beetje te laten kraken.

Noten

  1. Ik simplificeer hier enigszins, zoals ik ook in het vervolg van dit stuk zal doen, omwille van de overzichtelijkheid. Feitelijk gaat het niet over ‘de’ wiskunde, maar over formeel-logische systemen die krachtig genoeg zijn om er de natuurlijke getallen mee te beschrijven. Maar als ik ga uitleggen wat daarmee wordt bedoeld wordt dit een heel andere blog…

Een schitterend ongeluk

Ik zapte door Verborgen verleden, waarin bekende Nederlanders onder begeleiding in hun verleden duiken.

Vandaag was de beurt aan astronaut André Kuipers. Eén van zijn voorvaderen had de Russische veldtocht van Napoleon meegemaakt. Hij had de overtocht van de Berezina overleefd. Een geluk dus dat ik er ben, concludeerde André, indachtig de vele volgelingen van de Franse keizer die dat avontuur níét hadden overleefd.

Ja, dat is natuurlijk zo. Maar hoe verder je teruggaat in je verleden, hoe groter het geluk. Immers: hoe verder terug, hoe meer voorouders die allemaal stuk voor stuk het ongeluk hebben moeten trotseren om uiteindelijk jou voort te brengen. Ga maar na: als maar één van je tweeëndertig betbetovergrootouders per ongeluk voortijdig het leven had gelaten, was jij er niet geweest.

Het verbaasde me een beetje, die observatie van André. In de kosmologie kennen we het antropisch principe. Hoe bijzonder is het dat wij als intelligente soort hebben kunnen ontstaan op Aarde? Op zichzelf heel bijzonder, want er had ‘onderweg naar ons’ verschrikkelijk veel mis kunnen gaan. Alleen: als de geschiedenis van het heelal ook maar een heel klein beetje anders was verlopen, waren wij er niet geweest om ons te verwonderen over dat bijzondere geluk. Dat wij er zijn is niet bijzonder, want anders waren we er niet geweest.

Ooit was er bij de VPRO de prachtige serie van Wim Kaizer, Een schitterend ongeluk, waarin hij met vooraanstaande wetenschappers in discussie ging. Die titel dekt veel beter de lading. Dat je bestaat is geen kwestie van geluk, maar het resultaat van vele ongelukjes. En dát je bestaat is schitterend.

Eindeloos

Eigenlijk had ik dit stukje twee weken geleden op 28 juni willen schrijven (maar er kwam iets tussen). Toen was het namelijk precies vijftig jaar geleden dat Pink Floyd optrad als afsluiter van het Holland Pop Festival, beter bekend als ‘Kralingen’.

Ik was daar niet bij. Ik was namelijk precies een maand eerder zes jaar geworden, en muziek speelde nog geen rol in mijn leven.

Pas een aantal jaren begon ik naar de hitparade te luisteren. Ik kreeg voor het eerst lp’s op mijn verjaardag. Het was nog wel een beetje zoeken: een plaat van Lonnie Donegan, een plaat met reggae-muziek. Don Mcclean. Abba.

Ergens halverwege de jaren ’70 zag ik op de televisie een programma van het Ballet de Marseille. Ze dansten een choreografie van Roland Petit op muziek van Pink Floyd. Ik was diep onder de indruk — van de muziek. Ik had zoiets nog nooit gehoord, maar het vroeg nadrukkelijk om een plekje in mijn hoofd.

Sinterklaas naderde en ik vroeg ‘een plaat van Pink Floyd’.

Ik had geen idee en mijn ouders evenmin. Ze gingen naar de platenafdeling van de V&D en vroegen wat ik ook had gevraagd: ‘een plaat van Pink Floyd’. De verkoper deed ze Dark Side of the Moon aan de hand. Die kreeg ik dus, met Sinterklaas, in december 1977.

Alleen al de hoes. Het gestileerde prisma dat een lichtstraal breekt in de kleuren van de regenboog. De prachtige typografie van de songteksten als je de hoes openklapte. En ten slotte natuurlijk de muziek. De hartslag waarmee de plaat opent en sluit, de donkere atmosfeer van de hele plaat.

Ik begreep de teksten misschien nog niet helemaal maar Pink Floyd nestelde zich onmiddellijk op het plekje in mijn hoofd dat ze al hadden gereserveerd. Het was niet de muziek die ik me herinnerde van het ballet (dat dateerde van vóór Dark Side) maar ik vond het evengoed geweldig.

Al vrij snel kocht ik zelf een lp, alweer bij de V&D. Het was, denk ik, de eerste plaat die ik ooit zelf aanschafte. Relics. Die muziek bleek heel anders te zijn, en toch… ik herkende er wel een onderliggend gevoel in. Toen ontdekte ik dat mijn oom Freek, de jongste broer van m’n moeder, een heel rijtje Pink Floyd in de kast had staan. Wat een feest! De taperecorder maakte overuren.

Wat was het dat me zo raakte in de muziek van Pink Floyd? Ik kon en kan er de vinger niet op leggen. Het is net als met je lievelingseten of het mooiste schilderij dat je kent. Er is ‘iets’ dat je op precies de juiste manier raakt. Je kunt daar geen rationele beschrijving van geven.

Tegen de tijd dat ‘de nieuwe Pink Floyd’ werd aangekondigd was het 1979 geworden. Dat nieuwe album zou The Wall gaan heten. Het werd een dubbelalbum en het zou verschijnen op vrijdag 30 november, heel handig vlak voor Sinterklaas. Maar ook wel erg vlák voor. En wat als ik het album misschien toch wat minder mooi zou vinden? De eerste single van het album, Another Brick in the Wall (Part 2), was al twee weken eerder verschenen en die vond ik erg goed.

In die tijd had je op donderdagavond de TROS LP Show met Wim van Putten. Ik was daar helemaal geen luisteraar van, maar gelukkig had ik wel opgevangen dat de LP Show een primeur ging hebben: ze zouden daar op donderdag 29 november het volledige album draaien, een dag voordat het wereldwijd uitkwam. Ik claimde de woonkamer, positioneerde een stoel zo precies mogelijk voor de stereo-installatie, en liet het anderhalf uur lang over me komen.

Ge-wel-dig!

Weer helemaal anders dan ik gewend was, voor zover je bij Pink Floyd van gewenning kon spreken, en weer helemaal raak.

Ik vertelde het aan mijn oom Freek, en ook dat ik het album voor Sinterklaas had gevraagd en hoopte dat die het nog op tijd kon kopen. Freek deed me een voorstel: als ik de plaat nou niet van Sinterklaas kreeg dan moest ik hem zelf maar kopen, waarbij hij de helft zou betalen — uiteraard op voorwaarde dat hij er dan een kopietje van mocht tapen.

Dat was niet nodig, de goedheiligman was me welgezind.

*

Ik zou eindeloos door kunnen gaan over Pink Floyd, want als er één band is die als een rode draad door m’n leven loopt is die het wel. Maar het zou een beetje saai worden, zeker voor de mensen die Pink Floyd niet kennen (of erger, zij het voor mij onvoorstelbaar, wel kennen maar verschrikkelijk vinden).

Maar ja, ik kan het ook niet laten.

Met kerst 1982 tikte ik in Londen een boek over Pink Floyd op de kop. In de pre-internettijd was dat een ongelooflijke schatkamer. Pink Floyd, dat was immers lage cultuur. In de encyclopedische jaarboeken van de Winkler Prins die we jaarlijks in huis kregen, kwam die naam niet voor. Dat een lerares Engels (niet de mijne) bij ons op school de teksten van The Wall in de klas behandelde (en daarbij de plaat soms zo hard zette dat we hem in nabij gelegen lokalen konden horen en in mijn geval meemompelen) mocht al een wonder heten.

Van The Final Cut wilde mijn moeder wel toegeven dat ze het een mooie maar ook wel sombere plaat vond.

Uiteindelijk gingen we met het hele gezin naar een optreden van Pink Floyd in Rotterdam. Mijn broertje zorgde voor de kaarten, veldplaatsen voor ons en tribuneplaatsen voor onze ouders. Dit was weliswaar de Pink Floyd zonder Roger Waters — ik beschouw hem als de beste tekstschrijver in de rockmuziek — maar ach, wat deed dat er toe? De show was geweldig. En ik kon zeggen dat ik met mijn ouders naar Pink Floyd was geweest, iets waar veel van mijn vrienden toch wel een beetje verbaasd over waren.1

*

Maar ik wilde er niet eindeloos over doorgaan. En nu doe ik het toch.

Dat komt doordat Pink Floyd, sinds die Sinterklaasavond van 1977, nooit meer is weggegaan. Het is niet dat ik de ganse dag Pink Floyd op heb staan, integendeel. Maar het is wel mijn balsem voor de ziel. Voor elke gemoedstoestand is er wel minstens één album dat erbij past. Sommige albums beluister ik vaker dan andere, en dat zijn niet per se de publieksfavorieten: More draai ik véél vaker dan Wish You Were Here. Voor Meddle mag je me midden in de nacht wakker maken. Van Obscured by Clouds wordt ik rustig, van Ummagumma vrolijk.

Dat ik er op 28 juni 1970 niet bij was vind ik, ergens, een beetje jammer. Maar ik heb de schade ruimschoots ingehaald.

Barry Miles: Pink Floyd, A Visual Documentary (1980) (1e editie)

Noten

  1. We waren daarvóór al met het hele gezin naar Tina Turner geweest, en zouden daarna ook nog met het hele gezin naar Prince gaan. Toen vond mijn moeder het wel welletjes, voor wat betreft de grootschalige popconcerten.

Juichen

Het waren, en zijn nog steeds, emotionele dagen. Om allerlei redenen, privé en werk. Dus toen mijn goede vriend Louis me er vanavond op wees dat de BBC een uur cricket uitzond was ik aangenaam verrast.

Een úúr!

Het cricketseizoen is weer opgestart, voor zover dat nog iets waard is. De eerste internationale meerdaagse wedstrijd (een Test match) in lange tijd is tussen Engeland en de West Indies. In Southampton. Zonder publiek, maar met een geroezemoes-band op de achtergrond. En ik, thuis in een stoel, met een glaasje wijn — ik had geen Engels bier voorhanden.

Het was het ontspannendste uurtje dat ik lange tijd heb gehad.

Ik was nog even benieuwd of ik er wat aan zou vinden. Hoelang geleden is het dat ik op tv naar cricket keek? Toch een paar jaar, minstens. Ook een soort test dus.

En geslaagd. Ik was even helemaal in Engeland, ook al was het daar minstens zulk naar weer als hier, en ook al deed Engeland het niet heel erg goed. Engeland, moet ik toegeven, is toch een beetje mijn favoriet, meer uit nabijheid dan om andere redenen. Maar ik juichte bij een briljante vangbal van de West Indische achtervanger.

Juichen, dat was ook al even geleden.