
In 1984 bracht de Bijenkorf ter gelegenheid van de Boekenweek een bundeltje uit onder de titel De Literaire Top 100 “Allertijden”. Vooral de aanhalingstekens rond ‘allertijden’ hebben mij altijd geïntrigeerd. Stonden die daar omdat ‘allertijden’ geen bestaand woord is? Of omdat de redactie ook wel begreep dat het onmogelijk is om een objectieve top 100 samen te stellen, over welke periode dan ook?
Het boekje verscheen voordat het internet de wereld verbond, en de bron van wijsheid die deze lijst vulde was beperkt tot elf destijds bekende namen uit de literaire polder. Dat had in ieder geval als voordeel dat er in de top 100 geen schreeuwerige eendagsvliegen werden gekozen, zoals twee decennia later eerder regel dan uitzondering werd in vele onfortuinlijke toplijsten.
Ik was twintig toen ik het boekje in handen kreeg, en het bleek een inspirerende reisgids voor Luiletterland. Elk van de elf wijzen had een eigen lijst van 100 titels aangeleverd, en daaruit was dan die Top 100 “Allertijden” gedestilleerd.
Ik ontdekte dat er grote verschillen waren tussen de persoonlijke lijsten. De meeste medewerkers leverden een keurig alfabetisch lijstje in, bijvoorbeeld beginnend met A. Alberts en eindigend met Stefan Zweig (Maarten Biesheuvel, Cees Buddingh’, Ethel Portnoy). Anderen, zoals Maarten ’t Hart, hadden er een echte top 100 van gemaakt, in aflopende volgorde van voorkeur. ’t Hart hield zich trouwens ook al niet aan de voorwaarde dat er per auteur maar één titel mocht worden opgeschreven, zodat er op de eerste zes plaatsen in zijn lijst slechts drie auteurs prijkten: Emily Brontë, Dickens, en Tolstoj.
Kees Fens stelde een lijst op in chronologische volgorde, van Homerus en Sophocles tot en met Claus en Lucebert, maar kwam blijkbaar nog wat titels te kort, zodat zijn lijst afsluit met Elsschot (Kaas), Melville (Moby Dick), Swift (Gulliver) en J.C. Bloem (Media vita). Jaap Goedegebuure had zijn lijst, en waarschijnlijk ook zijn boekenkasten, ingedeeld op taalgebied.
Doeschka Meijsing schroomde niet om het verzameld werk van Hergé op haar lijst te plaatsen. Hella Haasse had tot mijn grote vreugde Tolkien opgevoerd.
Veel titels komen uit de klassieke canon, al vind je hier en daar ook (in 1984) recent werk. Carel Peeters heeft Claus’ Het verdriet van België uit 1983 op 1 gezet, en noemt ook de dan nog relatief onbekende Ian McEwan. Hella Haasse vermeldt Umberto Eco’s De naam van de roos uit 1980.
Ik was benieuwd hoeveel van die boeken ik zelf al had gelezen, dus ik begon te tellen. En toen ik eenmaal aan het tellen was, volgde al snel een staafdiagram om het inzichtelijk te maken. Jaja, eens een bèta, altijd een bèta…
En toen ik dat grafiekje eenmaal had, zette ik met veel plezier weer een streepje als ik een boek uit had dat op één van de lijstjes voorkwam. Weer een stapje dichter bij de Top 100!
(Tekst gaat verder onder de afbeelding)

Door de jaren heen is er een duidelijke trend te zien. Zo bleek al snel dat ik veel had gelezen van het lijstje van Nico Scheepmaker. Dat deed me deugd, want hij was destijds al mijn favoriete columnist in het Utrechts Nieuwsblad. Daarentegen had ik blijkbaar erg weinig op met de voorkeuren van Maarten ’t Hart en Martin Ros. Dat laatste verwonderde me eigenlijk, want ik luisterde iedere week met veel plezier naar de boekbesprekingen van Ros in de zaterdagse Nieuwsshow op Radio 1. Met ’t Hart heb ik nog steeds weinig overlap, al heb ik dan wel zijn complete top 6 gelezen.
Door de jaren heen is De Literaire Top 100 “Allertijden” minder leidend geworden. Al ben ik nog steeds een groot fan van besteboekenlijstjes. Want er staan altijd wel een paar titels op waarvan ik denk: hé, zou dat wat zijn?
Overigens zijn van die elf bekenden van wie ik die lijstjes met veel plezier heb doorgespit, er nu nog drie in leven: de literatuurcritici Jaap Goedegebuure en Carel Peeters, en schrijver Maarten ’t Hart. Dat zijn opvallend genoeg precies de mensen die ook de boekbesprekingen schreven bij de definitieve top 100, samen met Martin Ros die pas onlangs overleed — had ik dit stukje een paar maanden eerder geschreven, dan had ik me helemaal kunnen verbazen.