Opbrengst

Dit is alweer mijn vijftiende stukje in deze blog-serie. Ik had, eerlijk gezegd, niet gedacht dat het me zou lukken om dat iedere dag te op te brengen.

Bas Heijne zei gisteravond in M: “Ik heb mezelf voorgenomen om niet te verslonzen, als dit twee maanden gaat duren en misschien wel langer […] ik heb het gevoel dat ik in ieder geval één boek geschreven moet hebben, vier kilo moet zijn afgevallen […] die maanden moeten ook iets opleveren waar je daarna ook iets aan hebt gehad.”

Dat was precies mijn gedacht toen ik m’n blog nieuw leven inblies. Niet verslonzen, het hoofd omhoog houden. Tot nu toe is dat gelukt, sterker nog, het heeft me inderdaad positief geholpen.

Een heel boek, dat gaat me niet lukken. Maar anders dan bij Bas Heijne bestaat mijn werk niet uit schrijven. Het kost me nu al moeite om onderwerpen te vinden.

Nee, dat is niet waar. Er zijn onderwerpen genoeg. Alleen zal niet elk onderwerp iedereen die dit leest interesseren. En dat was toch ook een beetje mijn doel: ik schrijf voor mezelf, maar het is wel heel fijn als anderen daar ook wat aan hebben. (Het is net als met toneelspelen: heel leuk, maar het wordt pas écht heel leuk als er publiek in de zaal zit.)

En vier kilo afvallen? Hmmm… Ik heb me al vrij snel na het begin van de crisis voorgenomen om m’n gewicht goed in de gaten te houden — al voordat er gesuggereerd werd dat er een verband is tussen overgewicht en vatbaarheid voor corona. Het is gemakkelijk je vol te stoppen met eten en drank, zeker als troostmiddel. Maar als je de valkuil herkent kun je hem ook omzeilen. Ook dat is tot nu toe goed gelukt.

Ik ben een vijftiger en ik heb een bureaubaan, mijn BMI is wat aan de hoge kant (eigenlijk ben ik iets te kort voor mijn gewicht). Ik ben al een tijdje bezig hem naar beneden te brengen, voornamelijk door ietsje minder en ietsje verstandiger te eten. De bovengrens van een gezonde BMI is in zicht. Het zou toch mooi zijn als ik daar onder kon raken, de komende weken.

Als mijn stukjes voldoende gewicht blijven hebben, en ikzelf voldoende gewicht kwijtraak, dan heeft deze tijd me in ieder geval wat opgeleverd.

Onder spanning

We staan allemaal onder spanning.

Ik letterlijk. Mijn stoel, een fijne stoel uit een bekende woonwinkel niet ver bij mij vandaan, heeft als vervelende eigenschap dat-ie statische elektriciteit opbouwt in de rugleuning.1 Niet veel, net genoeg om speldenprikken uit te delen.

Dit is spanning waar geen mindfulness tegenop kan…

Wat te doen?

Een bliksemafleider maken. Draadje van de rugleuning naar het onderstel, vrij draaibaar uiteraard. En een sleepcontact van het onderstel naar de vloer.

Het ziet er niet erg sexy uit — ik was altijd al meer van de theorie — maar het werkt.

Spannings-vrije bureaustoel.
Een afleidingssysteem voor statisch-dynamische bureaustoelen.

Noten

  1. Voor de fysici onder ons: de leuning bestaat uit twee losse, van kunststof gemaakte netten, die op een afstand van één tot twee centimeter van elkaar zijn opgespannen. Je leunt en wrijft voortdurend tegen het voorste net, waar dus statische lading terecht komt. Volgens mij werkt de rugleuning daardoor als een enorme maar gelukkig weinig efficiënte condensator. Er lijkt geen geleidende verbinding te zijn tussen rugleuning en onderstel. De stoel staat ook nog op kunststof rollers, dus de opgebouwde lading kan nergens heen, totdat je de stoel bij de rugleuning pakt — ai!

Avondje uit

Gisteravond ben ik weer eens naar het theater geweest. Alex Klaasen, Showponies. Eerst nog even lekker gegeten. En daarna weer eens in mijn eigen stoel. In de pauze bijgekletst met m’n moeder. Het stuk na de pauze vond ik geloof ik beter. De techniek haperde nu en dan een beetje maar daar kon Alex niets aan doen.

Nee, natuurlijk ben ik de deur niet uitgeweest. De Stadsschouwburg zit op slot, zelfs als ik zou willen zou ik er niet terecht kunnen. Ik zat in mijn eigen stoel, want het is de stoel waar ik altijd in zit als ik televisie kijk.

Ik mis ze wel hoor, de mensen daar. Het is fijn als je ergens komt en wordt ontvangen met een glimlach, een zwaai en een praatje. Dus zwaai ik nu maar even op afstand, als ik in mijn stoel zit en thuistheater speel. Dag Diane, Pim, Isaac, Vincent, Remco, Abdel en al die anderen, tot snel!

Terry de Tovenaar

Aanstaande mei is het precies twintig jaar geleden dat ik voor het eerst een boek las van de Engelse schrijver Terry Pratchett. Een vriendje van me, net als ik liefhebber van science fiction en fantasy, tipte me en leende me de eerste twee delen van de Discworld-serie.1

Ik was verkocht, in goudkleurig cadeaupapier met een grote glimmende strik eromheen.

Ik zou hier nu kunnen gaan vertellen waar Discworld allemaal over gaat, maar het is onbegonnen werk. Pratchett schreef 41 delen van de serie, voordat hij vijf jaar geleden overleed. Elk van die boeken is op zijn minst ‘goed’, de bulk is ‘erg goed’, een behoorlijk deel ‘geweldig goed’. Met de beschrijvingen van de personages die de boeken bevolken zou je op zichzelf al een boek zou kunnen vullen — en dat is uiteraard ook gedaan.

De Discworld is een platte wereld, een schijf die wordt gedragen door vier reusachtige olifanten. Die staan op hun beurt op het schild van gigantische schildpad A’Tuin, die langzaam door de ruimte peddelt. Op Discworld is het primaire element narrativium, de substantie van story, en van daaruit volgt al het andere. Magie is een alles doordringende kracht.

Tot zover niets bijzonders in fantasy-land, zou je zeggen.

De kracht van Pratchett is dat hij van Discworld een prachtige toverspiegel heeft weten te maken, waarin we voortdurend naar onszelf zitten te kijken. De bewoners van Discworld tobben met dezelfde existentiële vraagstukken als wij, maar dan vertaald naar een wereld die wordt gedreven door narrativium en magie.

Sommige boeken spelen zich volledig af in de megapolis Ankh-Morpork.2 Andere in het verre achterland, waar de magie in goede banen wordt geleid door de heks der heksen Granny Weatherwax. Sommige boeken nemen een historische of moderne ontwikkeling op de korrel: de filmindustrie, de muziekbusiness, de opkomst van communicatietechnologie. De (geo)politiek, religie, racisme, het komt allemaal voorbij.

Pratchett is overigens al vanaf het begin van de serie uitgesproken inclusief geweest: zijn krachtigste personages zijn mannen, vrouwen, kinderen, dwergen, een orang-oetan, een weerwolvin, allemaal zonder onderscheid. En de Dood.

Pratchett is de serieuze vragen nooit uit de weg gegaan. De Dood is een personage die in vrijwel elk boek terugkomt. De Dood is inderdaad een skelet gekleed in een lange mantel en hij draagt altijd een zeis en een zandloper. Maar de Dood rijdt ook op een paard dat Binky heet, hij heeft een eigen huis waar de huiselijkheid hoogtij viert, ook al is dan die alleen in grijstinten, en waar de keuken wordt bestierd door de chagrijnige huisknecht Albert.

Hoewel Pratchett wat zuiniger omspringt met zijn personages dan George R.R. Martin (de schrijver achter Game of Thrones) is niet iedereen een lang leven beschoren. Er gaan mensen dood op de Discworld, en dat is niet altijd leuk, ook al heeft de Dood altijd een luisterend eh… oor voor degenen die hij ontvangt. Toen Granny Weatherwax de Dood in het laatste deel ontving, zal er over de hele wereld in heel wat huiskamers een traan gelaten zijn.

En toch: de boeken van Pratchett zijn optimistisch, humoristisch, en bovenal humanistisch. Ik ken eerlijk gezegd geen schrijver die zijn werk zo volslagen heeft doordrenkt van humanistische principes. Hij is wel een moderne Charles Dickens genoemd, maar ik vind een vergelijking met Shakespeare ook niet onterecht, gezien zijn enorme reikwijdte van hoge tot lage cultuur, van drama tot komedie, met een groot oog voor het menselijk tekort.

Grote woorden misschien, maar in mijn ogen is Terry Pratchett één van de grootste schrijvers van onze tijd. De fantasy waarin hij zijn literatuur verpakte zal voor een deel van het publiek een belemmering zijn. Maar laten we wel zijn: hoeveel mensen lezen er tegenwoordig nog met enige regelmaat een Dickens of een Shakespeare? Voor echte literatuur moet je ook een beetje moeite wíllen doen.

Noten

  1. In het Nederlands heet de serie Schijfwereld. Over de vertalingen heb ik verschillende meningen gehoord, maar ik heb er nooit één gelezen.
  2. De grootste universiteit van Discworld is te vinden in Ankh-Morpork en heet Unseen University. Inderdaad: de UU bestond in een ander universum al lang voordat de Rijksuniversiteit Utrecht zich zo ging noemen. Deze UU wordt bevolkt door magiërs die mutatis mutandis verdraaid veel lijken op onze eigen wetenschappers, in hun streberigheid en ongeremde drang tot onderzoek. Zo wordt er geruzied over de vraag of het nou echt nodig is om een High Energy Magic-faciliteit te bouwen, en is er discussie over de vraag of schildpad A’Tuin voor eeuwig op weg is naar het oneindige (de steady state-theorie) of op zoek naar een partner (de Big Bang-theorie).

Verjaarsfeestje

Gisteren was mijn werkgever jarig. De Universiteit Utrecht bestaat nu 384 jaar plus één dag. Vroeger (opa spreekt) kregen de medewerkers de middag van de 26ᵉ maart vrij ‘mits het werk het toelaat’. Die tijden zijn allang achter ons.
De UU is nu vrijwel volledig fysiek gesloten. On-line gaat het werk zoveel mogelijk door, maar dat het geen feestje is spreekt voor zich.

Alle officiële bijeenkomsten voor de verjaardag waren afgelast. Dus ook de traditionele bijeenkomst in Domkerk of Academiegebouw. Ik vermoed dat niemand van de UU daarop nog zat te wachten.

Filmmaker Adriaan de Koning bracht zonnige maar verlaten straten van Utrecht in beeld. Her en der glijden er ook universiteitsgebouwen door het beeld. Wat is onze stad toch mooi, dacht ik niet zonder enige trots. Terwijl de camera langs de Mariaplaats pant komen de hoopgevende woorden in beeld: “Our streets will be full of life again soon. Hold tight.”

Ergens in de zomer, als de zon schijnt op onze mooie straten, doen we het verjaarsfeestje alsnog.

De Universiteit heeft trouwens gisteren nog wel getrakteerd — het was tenslotte toch een verjaardag. Niet bij de eigen medewerkers en studenten, maar bij de collega’s van het UMC, waar op dit moment het échte werk gebeurt. Ik vermoed dat niemand van de UU daar bezwaar tegen had.

Lege straten in Utrecht
Still uit de video ‘Desolate streets of Utrecht city’ van Adriaan de Koning.

Een leven lang

Afgelopen zondag zag ik een herhaling van een aflevering van Podium Witteman gericht op kinderen. Daar was het Cello Octet Amsterdam met een clowneske act. Ik zag de kinderen, ik denk zo in de leeftijd 8–12, gebiologeerd kijken naar de capriolen.

Wanneer was de eerste keer dat ik naar een podiumvoorstelling ging en de magie ervoer? Ik weet het niet meer. Mijn ouders waren actief lid van de Kulturele Kring in onze woonplaats, wij gingen met enige regelmaat naar concerten en cabaretvoorstellingen in de lokale zaaltjes. Ik zag Kabaret Ivo de Wijs, en drs. P., en Frans Halsema, allemaal van heel dichtbij. Ik zag Tineke Schouten toen ze nog een side-kick was van Herman Berkien. Ik hoorde Tata Mirando op de viool.

We gingen naar het Muziekcentrum Vredenburg, naar opnamen van middagconcerten door de KRO. Daar heb ik mijn eerste opera gehoord, al weet ik niet meer welke.

Ik ging ook naar een toneelstuk over Dik Trom. Dat was denk ik iets van school. Ik herinner me er niets van, behalve een zaal vol rumoerige kinderen. Mijn liefde voor toneel werd daar nog niet geboren.

Als ik dan toch een magisch moment zou moeten aanwijzen, dan kies ik een schoolvoorstelling van het Scapino Ballet in de Stadsschouwburg. Ik weet er geen enkel detail meer van, het was waarschijnlijk een sprookjesballet. Gek genoeg heb ik nog wel een beeld van de ambiance: de grote hoge zaal, het geroezemoes, het rode doek en de rode bekleding van de stoelen, de muziek en de dans.

Het is dat gevoel van verwondering dat ik op de gezichten van de kinderen bij Witteman zag. Het gevoel iets bijzonders en moois mee te maken, terwijl je nog niet beseft dat het op de een of andere manier een leven lang bij je zal blijven.

Weerstand

Vandaag overleed Albert Uderzo, één van de geestelijk vaders van Asterix. Alsof er niet genoeg leed is in de wereld. Maar ik had (vooral mezelf) beloofd om hier positieve dingen te plaatsen, dus dat ga ik ook doen.

Ik maakte ergens kort na 1970 kennis met Asterix. Toen kreeg ik het eerste album uit de serie van mijn ouders, in mijn herinnering als vakantiecadeautje: leesvoer op de achterbank onderweg naar Frankrijk. Dat eerste album heette nogal saai Asterix de Galliër. De avonturen van Asterix hadden rond 1970 al wel enige naam in Nederland — ze werden gepubliceerd in het weekblad Pep — maar mij zei het op dat moment natuurlijk nog niets.

De serie groeide redelijk snel in mijn boekenkastje en in mijn waardering. In het begin zal ik vooral gelachen hebben om de slapstick rondom Obelix, zijn eeuwige gevechten met Romeinen en everzwijnen. Later kwamen daar de andere running gags bij: de ruzies tussen visboer en smid, het gedoe rond de bard, de idee-fixe van Idéfix met bomen, de piraten. En niet te vergeten het prachtige tekenwerk van Uderzo. Ik wist overigens tot vandaag niet dat Uderzo kleurenblind was, net als ik.

Ik wou dat ik hier zou kunnen zeggen: “Ik herinner me nog dat ik voor het eerst de grap over … echt begreep.” Maar daarvoor zit Asterix al veel te lang en veel te diep in mijn systeem. Ik weet wel dat toen ik naar het gymnasium ging, er heel snel heel veel kwartjes begonnen te vallen. Plotseling kregen de verhalen een nieuwe dimensie die ik nooit had gezien en ook niet had gemist. Dat gebeurde ook naarmate ik meer kennis van de culturele wereld kreeg, en meer verstand van de Franse taal.

Dat is één van de eigenschappen die de strip ruimschoots boven het maaiveld duwt: er zitten zoveel verwijzingen en grappen in op zoveel niveau’s dat het niets uitmaakt als je er een paar mist. De grappen rolden uit de koker van schrijver René Goscinny, maar de geweldige tekenstijl waarmee Albert Uderzo ze in beeld bracht verveelvoudigde de komische kracht. Dat was het echte geheim van de toverdrank.

Wat ik me herinner is dat we op vakantie gingen naar Bretagne en de menhirvelden van Carnac bezochten. Wat ik me herinner is een Romeins theater, al weet ik de plaats niet meer (Nîmes? Orange?), en de gedachte: o ja, Asterix! Wat ik me herinner is de eerste keer dat ik op een avond uitkeek over de bergen van de Auvergne, de dalen gevuld met opstijgende mist, en dacht: verdraaid, dit is Het ijzeren schild!

Ik zal Uderzo missen, als briljante tekenaar en als de sympathieke persoon die hij ook nog was. Eén ding is zeker: het Gallische dorpje dat wij zo goed kennen zal mij de komende tijd helpen om weerstand te bieden aan de duistere gedachten die mij nu en dan bespringen.

Broeva! Haro! Kom in mijn armen!

Pubquizvraag

(Niet meteen naar het eind scrollen voor het antwoord…)
Pubquizvraag: Van welke televisieserie werd de eerste aflevering geregisseerd door Steven Spielberg en werd de themamuziek gecomponeerd door Henry Mancini?

Weten mensen eigenlijk nog wie Henry Mancini was? Van naam misschien niet, maar vrijwel iedereen kent zijn muziek. Zijn meeste bekende deuntje is waarschijnlijk het thema van de Pink Panther.

Zijn er eigenlijk mensen die niet weten wie Steven Spielberg is? Ik kan het me niet voorstellen. Maar grote regisseurs beginnen klein. In de aanloop van zijn carrière deed Spielberg ook nog werk als regisseur van afleveringen in televisieseries. Dat was geen onverdeeld succes. Blijkbaar vonden producenten dat Steven een beetje te veel zijn eigen stempel op zo’n aflevering drukte.

De bedenkers van deze serie zagen dat juist als een voordeel. Ze wilden het meer laten lijken op een film en moedigden Spielberg aan om naar onconventionele shots te zoeken. Het leverde hem naar verluidt de opening om Duel te gaan maken.

Terug naar de pubquizvraag. Al een idee?

Eigenlijk is het een beetje een strikvraag. Want de serie die grote bekendheid kreeg was onderdeel van een groter pakket van series, dat onder de noemer Mystery Movie op tv werd gebracht. Mancini was de componist van het Mystery Movie Theme. Maar de serie waar wij het nu over hebben had nooit een echt eigen thema, dus vooruit.

Het was ook eigenlijk niet de eerste aflevering. Er waren twee pilots aan voorafgegaan, waarvan de eerste al drie jaar eerder werd uitgezonden. En het was in de reguliere serie zelfs niet de eerst opgenomen aflevering: die eer gaat naar de aflevering die als nummer twee van de serie de boeken in ging.

Al een idee?

Dan heb ik nog één vraag: wie is de detective die altijd met die ene cruciale vraag terugkomt, net als de moordenaar dacht van hem af te zijn?

Precies: Columbo.

Natuurlijk gaat het in Columbo helemaal niet om het oplossen van de moord. De kijker krijgt eerst in detail te zien hoe die heeft plaatsgevonden. (Pubquizvraag: In welke aflevering weet de kijker niet op voorhand hoe de moord is gepleegd?)

Het gaat in Columbo alleen maar om lieutenant Columbo, die met zijn zogenaamd schlemielige optreden de moordenaar altijd te slim af is. Met die ene vraag. En zijn sigaar. En het potlood dat altijd zoek is. En zijn vrouw die je nooit ziet, zijn chili, zijn rammelende Peugeot, en zijn hond Dog. En dat ene rare oog, dat gewoon het rare oog van Peter Falk was, de man die zichzelf een Swiebertje-syndroom bezorgde met Columbo.

Eigenlijk is Columbo een feelgood-detective. In het oeuvre van Spielberg past hij meer bij ET dan bij Duel.

En omdat ik wel wat feelgood-gevoel kan gebruiken, ben ik maar weer eens begonnen met terugkijken. Ik heb nog even de tijd om het setje af te lopen. “Oh, just one more question…”

Wereld in woorden

Gisteren vertelde ik dat ik in Wereld in woorden van Frits van Oostrom had gelezen, het hoofdstuk dat over Jan van Ruusbroec gaat. Dat boek is een deel uit de monumentale serie over de geschiedenis van de Nederlandse literatuur. Van Oostrom heeft daar de eerste twee delen van voor zijn rekening genomen. Naast dit deel over de 14ᵉ eeuw is dat ook nog Stemmen op schrift, dat van ‘het begin’ loopt tot 1300 en dat ik ook met veel plezier heb gelezen.

Het is geen lichte kost, maar Van Oostrom verstaat de kunst om warm en meeslepend te schrijven. Wereld in woorden gaat over de 14ᵉ eeuw, en laten we eerlijk zijn: dat is geen fijne tijd. De Honderdjarige Oorlog begint in 1337. Rond het midden van de eeuw verdwijnt een derde van de Europese bevolking als gevolg van de builenpest, en het zal zo’n twee eeuwen duren voor het continent zich van die klap hersteld heeft.

Van Ruusbroec die van 1294 tot 1381 leefde moet het om zich heen hebben zien gebeuren, ook al beschikte hij nog niet over de communicatiemiddelen die wij nu hebben. De woorden ‘oorlog’ en ‘pest’ komen echter niet voor in de kleine veertig bladzijden die Van Oostrom aan deze mysticus en geestelijke wijdt.

Jan groeit op in Brussel, waar hij 25 jaar kapelaan is. In 1343 trekt hij zich met twee priesterlijk kompanen terug in een zogenaamde ‘kluis’, een eenvoudig verblijf in het Zoniënwoud ten zuiden van Brussel. De kluis van Groenendaal zal onder Van Ruusbroec uitgroeien tot een groot klooster, dat pas in de 18ᵉ eeuw vervalt en verdwijnt. Tegenwoordig is er van het klooster zelf vrijwel niets meer over. Wie ooit over de zuidelijke ring R0 rond Brussel heeft gereden kent het gebied: het is het stuk van de ring dat geen snelweg is.

Van Oostrom begint zijn verhaal met een tocht die Van Ruusbroec rond 1362 maakt naar het kartuizer klooster in Herne, ten westen van Brussel. Hij is dan dus al bijna zeventig, maar dat weerhoudt hem er niet van om de tocht van 25 kilometer te voet af te leggen. De kloosterlingen hebben Jan uitgenodigd om over zijn werk te praten. De monniken kennen dat werk, dat zij als kopiisten hebben overgeschreven. Maar kopiëren en begrijpen is niet hetzelfde, en broeder Geraert van Herne zegt over Jans werk dat er “veel woorden en zinnen in staan die minen verstane onthoghen (mijn verstand te boven gaan)” (p.242).

Daarna voert Van Oostrom je mee langs leven en werk van Van Ruusbroec. Die was misschien niet de meest productieve schrijver van zijn generatie of tijd, maar wel een zeer invloedrijke. Hij was bijvoorbeeld de eerste ‘Nederlandse’ auteur van wie het werk in het Engels werd vertaald.

Zoals gezegd: het is geen lichte kost. De serie werd opgezet als een nieuw handboek voor de geschiedenis van de Nederlandse literatuur. Veel mensen uit mijn generatie kennen nog ‘Lodewick’ van de middelbare school. Dit is Lodewick, maar dan in negen kloeke banden die bijna een halve meter boekenkast innemen.

Niet iets waar je voor het slapengaan nog even een hoofdstukje van doet. Althans, ik niet — ik moet er echt tijd voor nemen om een stuk te lezen. In het geval van Frits van Oostrom is dat geen straf. Hij staat niet als een droge schoolfrik voor het bord te doceren, hij gooit de deuren wagenwijd open en neemt je mee.

Vermakelijk is bijvoorbeeld het verhaal van ‘de goede kok’ van het klooster, die nadat hij van Jan heeft leren lezen en schrijven, zijn eigen mystieke inzichten begint te geven. Je kunt je onmiddellijk voorstellen hoe deze naamloze kok zich vandaag de dag zou uiten op Twitter en Facebook. Van Oostrom vertelt het met duidelijk plezier, en zijn enthousiasme is aanstekelijk.

Wat dat betreft kijk ik er ook al naar uit om te beginnen in Het gevleugelde woord, dat de periode 1400–1560 beslaat. Dat is geschreven door Herman Pleij, ook al zo’n enthousiaste verteller. Daar kunnen we er niet genoeg van hebben, dezer dagen.


De serie Geschiedenis van de Nederlandse literatuur is een uitgave van Prometheus. De delen van deze reeks zijn inmiddels ook vrij beschikbaar in de digitale bibliotheek voor de Nederlandse letteren DBNL. Van Frits van Oostrom zijn de titels Stemmen op schrift (begin–1300) en Wereld in woorden (1300–1400), van Herman Pleij Het gevleugelde woord (1400–1560).