Plezier

Nooit gedacht dat ik nog eens met een zeker plezier naar de mondhygiëniste zou gaan. Ik heb een aardige mondhygiëniste hoor, daar niet van, en ook een heel aardige tandarts. Maar het zijn wel mensen waar je gewoonlijk afspraakjes mee hebt die je toch liever niet zou hebben.

Nu voelde het zowaar als een uitje, een lekker fietstochtje met een doel. En het was niet eens mooi weer.

Volgende week mag ik naar de tandarts!

Bezieling

Ik heb vakantie, soort van, en dus ben ik op deze druilerige dag maar eens wat oude foto’s gaan scannen.

Mijn moeder heeft jarenlang foto’s opgeplakt op stevig papier en in ringbanden gestopt. Als kind keek ik daar graag naar. Ik had er een paar meegenomen om foto’s te scannen. Vooral van die gebeurtenissen waar ik zelf bij betrokken was, zo ijdel ben ik dan ook wel weer.

Het album dat ik vandaag heb aangepakt beslaat de eerste helft van 1977. Ik zat toen in de eerste klas van het gymnasium, waar ik nog niet echt mijn draai had gevonden. De wereld waarin ik was beland was heel anders dan die van de lagere school.

Eén van de vakken die ik wel leuk vond was tekenen. Ik had les van mevrouw Reinkingh-Visser, die blijkbaar ook als kunstenares enige naam had gemaakt. Wist ik veel. Het was een wat oudere dame, altijd netjes gekleed. Ze was niet onvriendelijk, maar ook een beetje gereserveerd. En ze bracht ons de beginselen van de kleurenleer en het perspectief bij, en verschillende tekentechnieken.

In het fotoalbum van mijn moeder zitten vier tekeningen in oostindische inkt en eentje in potlood. De inkttekeningen waren duidelijk bedoeld om te oefenen met vlakvulling en licht/donker. Er is een tekening van een draak die zich uitstrekt bovenop een bergtop. Ik dacht dat mevrouw Reinkingh me daarvoor destijds nog een complimentje heeft gegeven.

Een tekening die mij meer aanspreekt is van een vogelverschrikker op een akker. Het perspectief is een beetje raar, platgeslagen bijna, alsof ik het beeld door een telelens heb gezien. Maar wat me aanspreekt is het gezicht van de vogelverschrikker. Het is duidelijk een pop, maar wel een pop die er lol in heeft. Hij lacht, ook al zit er een vogeltje op zijn hoed. Zelfs uit zijn ogen, die van knopen zijn gemaakt, spreekt een zekere aanwezigheid. Hij heeft een ziel gekregen.

(Tekst gaat verder onder de afbeelding.)

Detail van mijn vogelverschrikker (1977)

Ik wilde destijds onder andere striptekenaar worden. De potloodtekening stelt een postkoets voor die wordt overvallen. Ik denk dat ik net in die tijd de volwassen westernstrips als Blueberry begon te ontdekken. Ik tekende ook wel eens wat van Marten Toonder na. Het gezicht van de vogelverschrikker past daar wel bij.

Mevrouw Reinkingh bleef altijd op enige afstand, hoewel ik later nog wel een paar complimentjes van haar kreeg. Er werd op school wel gefluisterd dat ze ooit getrouwd was geweest met de schilder Moesman, die van die naakte vrouw op de fiets met een viool onder de snelbinder, en dat mevrouw Reinkingh… Dat was onzin. Toen Moesman Het gerucht schilderde was zij 18 en waarschijnlijk nog niet eens begonnen met haar tekenopleiding. Ze trouwden pas twaalf jaar later.

Mevrouw Reinkingh was veel bekender onder haar eigen naam, Erika Visser. En onder haar eigen naam was zij een begaafd portretschilderes. De tekenlessen die ze ons gaf zullen voor haar waarschijnlijk maar bijzaak zijn geweest. Aan het einde van haar leven kreeg ze in het Rosa Spierhuis nog een relatie met Marten Toonder, die haar een ‘portrettist van zielen’ noemde.

Mijn tekencarrière is nooit van de grond gekomen. Ik was toch beter met woorden dan met beelden. Maar misschien is er toch een heel klein vonkje van Erika Visser op mij overgesprongen, toen ik mijn vogelverschrikker een ziel gaf.

Vrijmarkt

Acht jaar lang woonde ik middenin het Utrechtse vrijmarktgebied. Op de begane grond. Aan de straatkant.

Acht keer heb ik de nacht van 29 op 30 april elders doorgebracht. Vaak bij mijn ouders, maar ook een keer bij een goede vriendin die net buiten het centrum woonde.

Aan mij was de vrijmarkt niet besteed.

Ik zag ieder jaar dagen van tevoren al mensen plekjes uitzoeken en bezet houden waarvan ik dacht: waarom daar? Waarom überhaupt? En als ik dan op de vooravond van de vrijmarkt de spullen zag die ze uitstalden, dacht ik: maar dat had je vorig jaar ook al liggen — of was dat bij je buurman?

Ik hou sowieso niet zo van dicht op elkaar gepakte mensen. ‘Veld’ bij een stadionconcert is ook niet mijn favoriete plek, noch de Oudegracht op een ouderwetse zonnige zaterdagmiddag. Wat dat betreft is de vademij mij niet helemaal onwelkom, al is die om andere redenen toch niet gewenst.

Eenmaal heb ik me laten verleiden om met vrienden de vrijmarkt tijdens de nacht te bezoeken. Daarna heb ik de boot vriendelijk (ik houd van mijn vrienden) maar zeer beslist afgehouden.

Ik ben er nog wel een paar keer met mijn vader, overdag, doorheen gedrenteld. Volgens de kenners is er dan al niets meer te halen, laat staan te beleven. Toch heb ik er nog wel gescoord.

Ik kocht er voor een rijksdaalder een cricketbat. Het handvat zat er schuin aan en de windsels leken op een oude binnenband van een fiets. Maar het was een cricketbat, en voor tweevijftig toch een aardig ornament.

En ik kocht er voor tien gulden een kloek exemplaar van The Cambridge Guide to English Literature, in de categorie ‘altijd handig’. Totdat ik iets wilde opzoeken over E.M. Forster en ontdekte dat het hele katern van pagina 307 (middenin Henry Fielding) tot en met 338 (middenin John Gay) ontbrak. Daarentegen zaten de pagina’s 339–370 er dubbel in.

Nee, aan mij was de vrijmarkt nooit besteed. Al gun ik hem anderen natuurlijk van harte.

Harder

Eén van mijn favoriete tv-programma’s is al heel lang Have I Got News For You, het Engelse (en oneindig veel betere) origineel van Dit was het nieuws. Het is satirisch commentaar verpakt als nieuwsquiz. Als je wil weten wat er in Engeland boven en onder de oppervlakte speelt, moet je naar HIGNFY kijken.

HIGNFY is ook nu weer op tv, op vrijdagavond om half tien op BBC1. Niet in de gebruikelijke opzet in een tv-studio, maar vanuit de respectieve huiskamers van de teamcaptains en gasten.

Een paar dingen vielen me op.

De scherpte is er een beetje vanaf. Nu het er niet meer is, merk je hoe belangrijk een lijfelijk aanwezig publiek is. De grappen zijn niet minder hard, maar ze vallen dood.

En iedereen praat duidelijk harder dan gebruikelijk. Dat merkte ik ook al bij de inmiddels ontelbare on-line vergaderingen die ik de afgelopen weken had met collega’s.

We houden anderhalve meter afstand, en compenseren met anderhalve decibel.

Mogelijke alternatieven

Trouwe lezers (en mensen die mij een beetje kennen) zullen inmiddels wel doorhebben dat ik bepaalde leesvoorkeuren heb. Strips, science fiction & fantasy, (exacte) wetenschap, geschiedenis, poëzie en literatuur met een grote L — het heeft allemaal op m’n nachtkastje gelegen. Ik heb nooit zo geloofd in een strikte scheiding tussen ‘literatuur’ en ‘lectuur’. Een schrijver als Terry Pratchett, waarover ik hier al eens schreef, kun je in allerlei vakjes duwen: fantasy, humor, literatuur. Maar wat voorop staat als ik hem lees is het plezier dat ik eraan beleef.

Ik kan net zo genieten van Grand Hotel Europa van Ilja Leonard Pfeijffer als van De Bourgondiërs van Bart Van Loo of Put On By Cunning van Ruth Rendell, drie boeken die ik vorig jaar vrij kort na elkaar las. Drie boeken die letterlijk en figuurlijk heel verschillende werelden ontsluiten.

Sommige kinderen stappen voor het eerst op een fiets en rijden erop weg alsof ze nooit anders deden. Ik leerde lezen en vanaf dat moment las ik alles wat los en vast zat, waar en wanneer ik maar kon. (Fietsen ging me geloof ik ook meteen goed af.) Op woensdagmiddag ging ik naar de openbare bibliotheek zodra die open was en nam daar de maximaal toegestane stapel boeken mee. Dan las ik snel één van die boeken uit, zodat ik nog net voor sluitingstijd terug kon om nog eens de maximale stapel mee te nemen.

Mijn ‘reconstructie’ van het bibliotheek-pictogram
dat voor SF werd gebruikt.

Ergens in mijn tienerjaren ontdekte ik de science fiction. In de bieb hadden die een pictogram dat bestond uit een rijtje in perspectief geplaatste bollen: een aantal planeten. Ik heb er op internet naar gezocht maar het zo snel niet kunnen vinden. Tegenwoordig is het blijkbaar een gestyleerd alien-hoofdje. Ik vind dat oude pictogram veel beter, dat verbeeldt andere werelden en aliens zijn daar maar een heel klein onderdeel van. De beste SF-boeken die ik ken gaan helemaal niet over aliens.

Hoe dan ook: er was een periode dat ik de boekenplanken in de bieb afschuimde op zoek naar dat ene pictogram. De enorme SF-reeks van Meulenhoff heb ik destijds grotendeels gelezen.

Toen kreeg ik met Sinterklaas 1979 de Geïllustreerde encyclopedie van de science fiction samengesteld door Brian Ash. Dat prachtige boek bevatte niet alleen allerhande nuttige overzichten maar ook een groot aantal essays over thema’s in de SF. Ieder hoofdstuk werd geopend met een korte inleiding door een SF-schrijver en afgesloten met een leeslijstje, waar niet zelden titels op stonden die ik zelf al gelezen had. Dan gloeide ik toch een beetje.

(Tekst gaat verder na de afbeelding.)

Dit boek heeft voor mij veel meer betekend dan alleen een indexering van de science fiction. Tot dan toe zag ik SF toch ook een beetje als ‘spannende verhalen’, maar toch vooral als vermaak. Door al die essays begon ik te begrijpen dat een goed boek meer biedt dan alleen maar vermaak. Dat er diepere lagen in kunnen zitten die over heel andere dingen gaan, dat je boeken kunt lezen als metaforen.

Natuurlijk is veel SF inderdaad gewoon ‘een spannend verhaal’. En ook daar is niets mis mee. De schrijvers die kans zien om ook nog diepere gedachten in hun boeken te stoppen vormen een minderheid, maar ze zijn er wel degelijk.

In de Encyclopedie gaat een hoofdstuk over SF als literatuur. De schrijver ervan, George Turner, definieert SF als ‘literatuur van mogelijke alternatieven’. Hij constateert dat wat een verhaal tot SF maakt vooral die mogelijke alternatieven op de voorgrond plaatst, en niet de personages in de vertelling. Dat maakt een literaire waardering lastig, al blijft er wel wat over. Tot mijn vreugde noemt hij één van mijn favoriete schrijvers als hét voorbeeld van een auteur die een geslaagde synthese wist te vinden: Ursula Le Guin.

Nu kun je natuurlijk ook nog een discussie voeren over wat dan precies literatuur is. Turner zwijgt daar over. En ook over de definitie van wat SF dan precies is kun je nog wel een boom opzetten, want ‘literatuur van mogelijke alternatieven’ laat nog een heleboel ruimte voor interpretatie. Turner zelf loopt een hele serie titels af en oordeelt hardvochtig dat een deel ervan feitelijk geen SF is, en dat wat wel SF is vaak hopeloos tekort schiet. Grappig genoeg begint Turner, die in 1916 werd geboren, zelf SF te schrijven ná dit essay uit 1977. Misschien heeft het iets in hem wakker gemaakt. De eerlijkheid gebiedt te zeggen dat ik nooit iets van zijn werk heb gelezen.

Ergens heb ik het gevoel dat ik destijds, toen ik de Encyclopedie doorwerkte, ook gedacht heb: later, als ik groot ben, ga ik echt goede SF schrijven. Dat is helaas nog toekomstmuziek, maar wie weet. Het zou in ieder geval een mogelijk alternatief zijn om de huidige tijd door te komen.

Onregelmatigheden

Vanochtend las ik in mijn poëziemomentje De rand van Marije Langelaar (uit de bundel Vonkt). In dat gedicht komen de volgende regels voor:

onregelmatigheden neem ik waar en rapporteer aan
de hoogste instantie.

Mijn hoofd struikelde even. Dat is niet erg hoor, goede gedichten laten je gedachten een beetje struikelen.

Ontbreekt daar niet iets? Moet dat niet zijn “en rapporteer ik aan”?

In “ik lees en ik denk na” kun je de tweede ‘ik’ weglaten: “ik lees en denk na.” Dat heet een samentrekking. Zo’n samentrekking mag alleen als wat je weglaat dezelfde vorm, betekenis en functie heeft als wat je laat staan. Ik klink hier heel geleerd maar ik moest het ook weer even opzoeken.

Het kan best lastig zijn. Je kunt je afvragen of er in de bovenstaande zin niet twee woorden zijn samengetrokken: ‘onregelmatigheden’ en ‘ik’. Stel dat er had gestaan

ik neem onregelmatigheden waar en rapporteer ze aan
de hoogste instantie.

Dan is alleen ‘ik’ een keertje samengetrokken. Het gaat over iemand die onregelmatigheden waarneemt en die dan rapporteert aan de hoogste instantie. Als je ‘ze’ weglaat staat er

ik neem onregelmatigheden waar en rapporteer aan
de hoogste instantie.

Dat betekent iets anders, hier is iemand aan het woord die twee verschillende dingen doet: onregelmatigheden waarnemen, en rapporteren (niet per se over onregelmatigheden) aan de hoogste instantie.

Wat zou de dichter bedoeld hebben?

Ik kwam er vanochtend niet uit en nu ook niet,

Het is niet erg. Onregelmatigheden zijn goed voor gedichten, daar kunnen je gedachten dan over struikelen.

Leuk!

Woensdagavond is mijn toneelavond, ook nu nog. Repeteren-per-video is natuurlijk geen substituut voor echt spelen. Op een speelvloer is het veel leuker.

Als jongetje was ik behoorlijk bleu. Niet iemand die altijd vooraan wil staan. Dan is toneelspelen, voor een publiek op een podium staan, misschien niet de meest voor de hand liggende liefhebberij.

Toch ben ik er ooit mee begonnen en ook al heel jong. Op de lagere school hadden we een voorstelling waarin ik een hoofdrol had in een sketch. Mijn beste vriendje was een professor die een tijdmachine had uitgevonden. Ik was een oud mannetje, met stok en baard, die in de machine kroop. Achter de ‘machine’, een opgeschilderd stuk karton, trok ik razendsnel mijn oudemannenpak uit om als baby in een luier aan de andere kant weer tevoorschijn te kruipen.

Ik geef toe, het was geen Shakespeare, maar man, wat was dat leuk!

Op de middelbare school raakte ik jaren later verzeild in een cabaretgroep. Onder begeleiding van de leraar wiskunde die zelf ook actief was in dat genre, maakten we een eigen programma. De groep was groot, ik denk wel twaalf of veertien man, dus iedereen had niet meer dan één of twee nummers. Die nummers maakten we zelf, al vond ik dat niet mijn forte. Iemand als Eric, bijvoorbeeld, had daar veel meer gevoel voor. Ik had daar wel bewondering voor. Met die vrolijke bende namen we deel aan een scholierencabaretfestival in Den Haag waar we niet echt geweldig scoorden. Maar alweer: wat was dat leuk!

Ik was in die tijd nog steeds een beetje bleu jongetje, maar op een podium viel dat ineens van me af. Plankenkoorts bleek niet in mijn systeem te zitten.

Het daaropvolgende jaar vond de leraar dat we het nu maar zelf moesten proberen, dan ging hij intussen met een nieuwe groep aan de slag. Het bleue jongetje in mij wachtte de ontwikkelingen maar af, en was dus enigszins verbaasd toen iedereen ermee ophield behalve Eric. Zo vormde ik met Eric ineens een duo, het illustere Kcrisisz. En schreven we samen een programma waarmee we weer optraden bij het scholierenfestival (daar wil ik verder niet meer over praten), bij diverse culturele evenementen op school, en zelfs tegen betaling in een jongerensoos (daar wil ik misschien nog wel eens over praten). En man man man wat was dat leuk!

Shakespeare was nog niet in beeld. Die komt nog…

Lachgas en olie

In de serie Bommelhoorspelen heb ik nu net De windhandel achter de rug. Heer Ollie gaat een weddenschap aan met een nogal luidruchtige olieboer. Of eigenlijk krijgt hij de weddenschap opgedrongen, zoals alles hem min of meer overkomt in dit verhaal.

Zo overkomt het hem dat er vlak naast slot Bommelstein olie in de grond blijkt te zitten. Poene Beurskraker rook dat natuurlijk al op grote afstand en voordat heer Bommel het beseft verrijzen de eerste boortorens. Beurskraker gaat nog verder: hij dringt onze held die weddenschap op: wie na een maand het meest heeft verdiend wint de eigendommen van de ander (boortorens of kasteel).

Als heer van stand kan heer Ollie het zich niet laten aanleunen dat hij geen neus zou hebben voor zakendoen. Maar dan moeten er wel zaken zijn om te doen. Gelukkig krijgt hij een paar ballonnen met een bijzondere eigenschap van een vreemdeling die hij (per ongeluk) uit een benarde situatie redt. Wie de lucht uit die ballonnen inademt, komt in een opwekkende roes. Het product slaat aan, en dankzij een slimme tender met de zakenlui Super en Hieper is binnen de kortste keren heel Rommeldam aan de ballon. De dingen zijn niet meer aan te slepen.

Dromen zijn echter bedrog, en geld is het slijk der aarde, en de combinatie van die twee verwordt tot waardeloze olie. Zodat heer Bommel door zijn ragfijne spel de weddenschap glansrijk wint.

Natuurlijk had Toonder in 1959, toen hij De windhandel maakte, geen idee dat we ons ooit nog eens druk zouden maken over roesopwekkende ballonnetjes. Of dat er een dag zou komen dat de olie een negatieve prijs kreeg. Laat staan dat die twee bizarre gebeurtenissen samen zouden komen onder het beluisteren van een hoorspel.

Zo zie je maar wat de verbeelding vermag. Daar is geen lachgas voor nodig, of olie.