Gemis

Ik kom al een tijd niet meer in de stad.

Ik mis de mensen niet,
schouder aan schouder op de gracht.

Des te meer mis ik sinds afgelopen zomer
de Literaire Boekhandel aan de Lijnmarkt.

Ik mis de boeken rug aan rug
en veel meer nog de mensen,
hun schouders onder de winkel.

Een andere boekhandel is als een nieuwe relatie.

Je moet aan elkaar wennen, dat kost tijd:
wennen aan elkaars schouders, elkaars rug.

Ik kom al een tijd niet meer in de stad.

Uitlaten

Wij hadden ooit een hond. Geweldig beest, een Duitse staander. Hij heette Rubo — ingewikkeld verhaal, vertel ik nog wel een keer. Ik zou nu ook wel weer een hond willen hebben. Ik hou om allerlei redenen niet zo van katten, honden vind ik wel heel leuk. Niet ieder type, maar zo’n staander, of een labrador…

Maar ik woon in een flat en ik ben onder normale omstandigheden op werkdagen weg. Honden zijn gezelschapsdieren, die bovendien beweging nodig hebben, zeker de types die mij aanstaan. Je moet een hond goed kunnen uitlaten. De polder in, als het even kan. Ik deed dat graag, met Rubo. De polder lag om de hoek. Hier zit dat er niet in.

Nu heb ik een auto die ik nu en dan moet uitlaten. Anders loopt de accu leeg. Ik hou om allerlei redenen niet zo van auto’s. Maar ja, ik heb ook een caravan. Die is niet zo groot, maar met de fiets ga ik die niet trekken. Dus dan ook maar een auto.

Pre-corona reed ik in ieder geval eens per week op en neer naar Maartensdijk, waar mijn toneelclubje zit. Dan is zo’n auto toch wel handig. Maar ja, pre… Dus nu laat ik eens in de zoveel tijd de auto uit.

Flauwe grap: wat hebben honden en auto’s gemeen?
Uitlaten.

Op zoek naar de lengte

Waar zeelieden en reizigers in den vreemde al eeuwenlang zeer nauwkeurig konden bepalen op welke breedte (de noord-zuidpositie) ze zich bevonden, was de lengte (de oost-westpositie) een groot probleem. In de late zeventiende eeuw, als de Europese zeemachten in hoog tempo hun overzeese gebied proberen uit te breiden, wordt dat probleem zo acuut dat verschillende overheden beloningen uitloven voor het vinden van een betrouwbare methode voor de lengtebepaling. Immers, als je nieuw land claimt moet je wel overtuigend kunnen vastleggen waar dat land zich bevindt.

In Engeland leidt dat, in 1714, tot de oprichting van de Board of Longitude en het uitloven van een prijs van £20000,– (destijds een fortuin) voor degene die de lengte tot op een halve graad nauwkeurig kan bepalen.

John Harrison is een onopvallende klokkenmaker die inzet op een nauwkeurig uurwerk. Als je namelijk een klok hebt die de tijd exact weergeeft, dan kun je uit de afwijking die de zonnetijd ten opzichte van jouw klok heeft bepalen hoe ver je naar het oosten of westen bent opgeschoven. Maar klokken zijn aan het begin van de 18ᵉ eeuw nog behoorlijk onbetrouwbaar. Dat geldt al voor klokken die zich op een rustig plekje bevinden, de omstandigheden aan boord van een schip maken het alleen nog maar erger.

Als Harrison aan zijn project begint heeft hij al een aantal opzienbarend nauwkeurige klokken gebouwd, die voor een groot deel uit hout zijn gemaakt. In 1736 presenteert hij zijn eerste zee-klok, een apparaat dat zo nauwkeurig is dat hij grote namen achter zich krijgt. Maar Harrison is zelf niet tevreden over zijn werk, en gaat, met goedvinden en financiële steun van de Board aan de slag op zoek naar een nog betere klok. Zijn meesterwerk levert hij pas in 1759 in de vorm van een ‘zakhorloge’, de H-4.

Maar in de tussentijd zijn de kansen voor Harrison gekeerd. Toen hij begon bestond de Board uit enthousiaste aanhangers van een mechanische oplossing voor het lengteprobleem, maar nu wordt de opinie gedomineerd door astronomen, die menen dat een klok nooit de nauwkeurigheid en betrouwbaarheid kan bieden die de sterrenhemel wel biedt. Harrisons grootste antagonist is de astronomer royal, Nevil Maskelyne, die er geen been in ziet om Harrisons instrumenten te mishandelen. De premie wordt na een zeer negatief rapport van Maskelyne niet uitgekeerd (en zal trouwens nooit aan iemand worden toegekend). Het duurt nog jaren voor Harrison de waardering krijgt die hem rechtens toekomt.

De Amerikaanse Dava Sobel schreef in 1995 over deze geschiedenis het boek Longitude, met als ondertitel The True Story of a Lone Genius Who Solved the Greatest Scientific Problem of His Time. Dat klinkt nogal ronkend, maar dat is het boek geenszins. Integendeel, het is één van de beste populair-wetenschappelijke boeken die ik ken.

Sobel schrijft in warm en boeiend proza over de wederwaardigheden van Harrison, zijn zoon en zijn geestelijke erfgenamen, zonder te vervallen in effectbejag of nawijzerij. Ze had er bijvoorbeeld voor kunnen kiezen om Maskelyne als een bruut af te schilderen, maar dat doet ze niet. Hij is een nare man, zoveel is duidelijk en dat is genoeg.

Het boek is ook kort: niet te kort, maar ook zeker niet te lang. Een mindere auteur had ongetwijfeld zijn kans schoon gezien om er een dikke pil van te maken. Dat Sobel ook niet voor díe valkuil is gezwicht verdient niets dan lof.

Voor wie wat afleiding zoekt is Longitude een absolute aanrader. Wees niet bevreesd voor ingewikkelde en langdradige technische uitweidingen, want daar doet Sobel niet aan. Alles wat je weten moet, vertelt ze in heldere gewonemensentaal. En zelfs als de wetenschap je toch boven de pet gaat, houd je er altijd nog een intrigerend en ontroerend avontuur aan over. Ik heb begrepen dat de Nederlandse vertaling Lengtegraad een stuk taaier is. Dus als je het Engels enigszins machtig bent, lees het dan in de oorspronkelijk taal. Dat is het waard.

Challenge

Ik werd ‘uitgedaagd’ om iedere dag een zwartwit-foto van mijn dagelijkse leven op Facebook te posten. Tien dagen lang, geen commentaar, geen mensen op de foto, en iedere dag iemand anders uitdagen.

Hij kwam van mijn lieve moeder, die weer was uitgedaagd door een nichtje. En ik kan geen nee zeggen tegen mijn moeder. Ik kan sowieso slecht nee zeggen (dat heb ik van mijn moeder), misschien heb ik daarom ook wel zo’n hekel aan dit soort challenges.

Nu is deze behoorlijk onschuldig. Je hoeft immers helemaal niet te reageren, en zelfs als je reageert hoef je niet veel te doen. Ik vermoed ook dat niemand gaat natrekken of al die uitgedaagden de uitdaging daadwerkelijk zijn aangegaan. Maar het voelt bij mij toch als een soort morele druk.

Zes jaar geleden was de ice bucket challenge ineens populair. Wie werd uitgedaagd moest een emmer ijswater over zijn kop keren óf geld overmaken aan het ALS-onderzoek. Ik vroeg me destijds af wat ik zou doen als iemand mij zou uitdagen. Weigeren, besloot ik ten slotte. Zowel de emmer als de donatie. Ik vond schrijver en ALS-patiënt Pieter Steinz aan mijn zijde, die in de NRC van 6 september 2014 de woorden ‘emotional blackmail’ gebruikte. Gelukkig heeft niemand me ooit uitgedaagd.

Met al die Facebook-challenges (foto’s, films, platenhoezen, boekomslagen en zo meer) moeten er een heleboel mensen zijn die wél nee zeggen. Immers, als iedereen de uitdaging accepteert en iedereen dus in tien dagen tijd tien personen ‘aansteekt’, dan zou je toch verwachten dat Facebook ontploft met foto’s, films, platenhoezen en boekomslagen. En dat is niet zo.

(De nerd in mij zit nu te bedenken of je zonder uitgebreide metingen toch snel kunt vaststellen wat de werkelijke overdrachtsfactor, de R, is. Die is waarschijnlijk niet heel veel groter dan 1. Dat is wat deze tijd met je doet…)

Het werkelijke morele dilemma zit voornamelijk in mijn eigen hoofd. Ik kan geen nee zeggen. Dus geef ik er dan maar een draai aan, en zit ik nu al bijna een jaar iedere week een boekomslag te posten — zonder iemand uit te dagen. En plaats ik nu elke dag een zwartwit-foto — zonder iemand uit te dagen.

Daar moet toch eens verandering in komen, dacht ik zo, en dat ga ik nu in gang zetten.

Stap 1 is om voortaan wel gewoon nee te zeggen (of niet te reageren, maar dat vind ik dan weer niet netjes).

Stap 2 is… een challenge. Namelijk de uitdaging aan al die challengers om hun challenge niet langer als een uitdaging te verpakken, maar als een uitnodiging:

Vandaag post ik …, met deze bijzonderheden, dag 1/n. Ik zag de uitnodiging van … en nu nodig ik zelf iedereen uit om met mij mee te doen!

Dat klinkt toch ook meteen veel vriendelijker?

Kijken of we Facebook op deze manier wél kunnen laten ontploffen. Of is het dan weer een challenge?

Alleman

Afgelopen vijf mei had ik niet zo’n zin om naar het Bevrijdingsconcert te kijken. En toch wilde ik iets… ‘Nederlands’ doen. Dus heb ik Alleman opgezet, een film van Bert Haanstra uit 1963 met commentaar van Simon Carmiggelt en muziek van Otto Ketting. Ik hou van de films van Haanstra. Hij is de ultieme observator.

1963. Het jaar voordat ik werd geboren. Nederland zag er anders uit en toch niet.

Een paar observaties. Natuurlijk vallen de verschillen met nu op:

  • De mannenkleding in de film is overwegend sterk gedateerd. Jongemannen dragen vaak een stropdas en niet zelden een wat ouwelijke regenjas. En veel lompe schoenen.
  • Vrouwen zien er juist af en toe opmerkelijk hedendaags uit. Blijkbaar zitten we nu in een retrogolf die teruggrijpt op de vroege jaren ’60. Maar het geldt zeker niet voor álle vrouwen. Oudere vrouwen, en dan hebben we het over 50+, gaan steevast in bloemetjesjurken door het leven. En ze dragen hoofddoekjes om het kapsel te beschermen.
  • Beelden van een miss-verkiezing. Woeps, die zouden nu écht niet meer kunnen. Dit is de categorie ‘verwerpelijke vleeskeuring’…
  • Er wordt trouwens ook flink wat afgerookt. Mannen, vrouwen, pubers, ze lopen vrolijk walmend door het beeld.
  • Nederland is sterk verzuild en al die zuilen hebben hun eigen clubs met hun eigen uniform. Er wordt veel in colonne gemarcheerd en gezongen.

Er zitten ook beelden in die herkenning oproepen en tegelijk bevreemden:

  • Bij de Dodenherdenking staat iedereen stijf stil op straat. Natuurlijk moest ik meteen denken aan wat ik daar zelf een dag eerder over schreef.
  • Beelden van de Varsity, vermoedelijk op het Amsterdam-Rijnkanaal bij Kanaleneiland, waar tot 1969 het noordelijke eindpunt van die roeiwedstrijd was. Niet heel veel later zou ik daar zelf als klein jongetje naar de toegestroomde studenten kijken.
  • (Amateur)toneel! Met een souffleur onder zo’n kapje in het podium (ik heb nog nooit met een souffleur gewerkt, in ieder geval niet met eentje op die plek). En met een trekkenwand waar nog mannen aan touwen staan te hijsen — met allemaal een peuk in de mond.
  • Twee jongetjes die door agenten worden opgejaagd omdat ze hebben zitten klieren op een verlaten bootje… Wat zou Femke Halsema denken bij die scène?

En voor degenen die de film zelf nog eens gaan zien, een leuk zoekplaatje. Op een zeker moment komt zanger Jan Smit voorbij, in een botsautootje, met een peuk in de mond. Hij is het niet echt natuurlijk, Jan Smit ligt dan nog meer dan 20 jaar in het verschiet. Maar hij lijkt er wel verdraaid veel op. Want dat kun je toch wel constateren: die mensen in 1963, die leken wel veel op ons.

De eerste keer

De eerste keer was 22 september 1983. Een donderdag. In een oude schoolagenda heb ik op die dag genoteerd: “Toneel, lokaal van Joop”. Het was mijn eindexamenjaar. Mijn cabaretactiviteiten lagen stil, want mijn vaste maatje Eric was al van school. Dus nu wilde ik het wel eens proberen met toneel.

Een toneelstuk is zeker op een gymnasium een verplicht nummer. Een groepje leraren, waaronder deze Joop, leraar klassieke talen, en Han waarover ik al eerder schreef, wilden meer. Ze hadden cursussen gedaan. En Joop had een ‘verlanglijst’ van stukken die hij graag wilde doen.

Bovenaan het lijstje stond Agamemnoon, van Aischulos, de opening van de trilogie die we kennen als de Oresteia. Klassiek drama. De Griekse opperbevelhebber Agamemnoon keert na tien jaar als overwinnaar terug uit de Trojaanse oorlog. Aan zijn zijde Kassandra, die voorspellende gaven heeft maar door niemand wordt geloofd. Wars van haar waarschuwingen loopt Agamemnoon rechtstreeks in de armen van zijn vrouw Klytaimnestra, die het tijdens zijn afwezigheid heeft aangelegd met zijn neef Aigisthos. Veel liefde is er niet tussen de familieleden: Aigisthos heeft nog een appel te schillen met zijn neef en steekt de koning dood terwijl die een bad neemt. De familievete is een langlopende zaak. Agamemnoon en Aigisthos zijn al de vierde generatie die leiden onder de vloek die de goden afriepen over hun onaangename overgrootvader, Tantalos.

Met Tantalos zou ik later ook nog te maken krijgen, toneelmatig, maar dat duurt nog even.

Agamenoon dus. Ik vermoed dat er op die 22ᵉ september een eerste bijeenkomst was rondom het stuk. Waarschijnlijk hebben Joop en Han daar hun plannen ontvouwd. En die waren ambitieus. De hele gymzaal zou worden omgetoverd tot toneelvloer, met op drie plekken podia verbonden door loopbruggen. (Wij hadden niet een heel grote gymzaal hoor.)

Er waren zes individuele rollen te vergeven, en er moest een ‘koor’ optreden zoals dat ook in de klassieke tekst wordt opgevoerd: de burgers van Argos, die de handelingen van commentaar voorzien. Maar we begonnen niet meteen met het stuk. Eerst werden er oefeningen gedaan en improvisaties. Daarna waren er ‘audities’ voor de rollen.

Ik kreeg de rol van de bode, die vooruit is gestuurd om het thuisfront te verwittigen van de terugkeer van de koning. Wow! Dat was nog eens wat anders dan de sketches die ik tot dan toe had gedaan. En in de tweede helft van het stuk werd ik onderdeel van het koor.

Omdat ik zo half mei van mijn examenverplichtingen af was, kon ik extra veel tijd in het stuk en alles eromheen steken. Ik maakte het programmaboekje, waarvoor ik lekker in de klassieke geschiedenis kon duiken. Heerlijk! We hadden repetitieweekends. Geweldig! We renden door de school op momenten dat daar niemand anders was. Groots!

Van de uitvoeringen zelf herinner ik me niet veel meer, behalve een soort van permanente gelukzaligheid. Mijn blik was sowieso wazig, want ik speelde zonder bril. (Ik had van tevoren nog een halfuurtje heen en weer gelopen over de podia, omdat de loopbruggen hoger waren dan de vloertjes die ze verbonden, en zonder bril was het toch een beetje gokken waar de overgang zat…)

Toen het voorbij was wist ik zeker: hier wil ik meer van!

Bevrijding

Dit is mijn vijftigste blog tijdens de crisis. Toen ik de eerste schreef, op 17 maart, had ik niet bedacht dat de 50ᵉ dan op 5 mei zou vallen. Ik was er sowieso nog niet vanuit gegaan dat ik vijftig dagen achtereen een blog zou gaan schrijven. Ik ging op dat moment eigenlijk nergens vanuit, behalve dat schrijven misschien een zekere ontspanning zou opleveren.

Het viel ook niet altijd mee om een tekst uit te werken. Soms diende een onderwerp zich op een natuurlijke manier aan, soms moest ik eindeloos om de klok heen draaien voordat ik de klepel vond. Soms vloeide de tekst moeiteloos uit mijn hoofd, soms was het een worsteling om alles op de goede plek te krijgen, de overbodige franje te verwijderen (“kill your darlings!”) en een bevredigend punt te maken. Maar het is steeds gelukt, en ik vind zelf dat er een paar mooie exemplaren tussen zitten.

Ik had me voorgenomen om positief te blijven. Geen gesip over mijn eigen toestand, geen gemopper over de algemene toestand, geen cynische analyses van het beleid, geen alarmistische vergelijkingen van statistieken. Dat is geloof ik wel gelukt.

Ik had me ook voorgenomen om ‘vooruit te schrijven’: tijdloze onderwerpen die je alvast kunt uitwerken zodat je ze in tijden van gebrekkige inspiratie in kunt zetten. Blog-jokers, zeg maar. Dat is niet gelukt. Ik heb nu een voorraad van één. Plus een lijstje met onderwerpen. Op mijn tafel ligt permanent een notitieblokje met pen klaar, voor als me iets te binnen schiet tijdens het eten of televisie kijken.

Of het allemaal interessant is en of het stilistisch allemaal deugt kan ik niet goed zelf beoordelen. Het gaat toch vaak over mijzelf, al probeer ik het wel breder te trekken. Maar aan de reacties te merken waarderen jullie, de lezers, het. En dat geeft mij dan weer steun om door te ploeteren. En het geeft mij een bepaalde vrijheid. Ik ga mijn huis zo min mogelijk uit, maar in mijn hoofd kan ik nog steeds naar buiten om daar mensen te ‘ontmoeten’ (en als ze wat terug zeggen is dat wel zo fijn). Dus in zekere zin is deze blog voor mij ook een bevrijding.

Ik ga voort zolang ik het nodig vind, al kan ik opnieuw mezelf niet beloven dat het me elke dag blijft lukken.

Meisje in de tram

Het meisje zat met haar opa in de tram, zij aan het raam en hij aan het gangpad. Het was 4 mei. Opa had het meisje net uitgelegd dat op die dag, om acht uur, iedereen twee minuten stil was om te denken aan wat er in de oorlog was gebeurd. Opa had de oorlog zelf meegemaakt en vertelde erover.

Het was een zonnige dag. Er waren veel mensen op straat. Toen stopte de tram plotseling, net als mensen en auto’s op straat. Het was acht uur. Maar het meisje zag ook een jongen op een fiets die gewoon doortrapte. Die trok zich niets aan van de twee minuten stilte. Het meisje vond dat maar raar van die jongen, maar ze durfde niets te zeggen.

Toen de stilte weer voorbij was en de tram begon te rijden, vertelde het meisje aan haar opa wat ze had gezien. En dat ze het stom vond van die jongen. Opa moest glimlachen. Hij legde uit dat het heel goed is als je de oorlog herdenkt, maar alleen als je dat in vrijheid kunt doen. Dat je niemand mag en kunt dwingen om twee minuten stil te zijn. En dat die jongen, als hij wat ouder was, wel zou begrijpen hoe belangrijk dat is.

Zo herinner ik het me, een verhaal dat we op de lagere school lazen in de aanloop naar 4 mei. Het maakte indruk. Wat ik me er vooral van herinner is de wijze les van deze opa: herdenken is goed, maar alleen in vrijheid. Zo heb ik me daar altijd naar gedragen. Ik neem de herdenking in acht, en oordeel niet over anderen die dat niet doen (wat natuurlijk iets anders is dan de herdenking verstoren).

Misschien herinner ik me dat verhaal wel helemaal vervormd. Van de tram en de jongen op de fiets ben ik zeker. Van de opa al iets minder, het kan ook een vader geweest zijn — ik las het verhaaltje begin jaren ’70, er waren toen ook genoeg vaders die de oorlog bewust hadden meegemaakt, de mijne incluis. En of het een meisje of een jongetje was in de tram, daar heb ik geen idee meer van. Ik heb er nu maar een meisje van gemaakt, om het contrast met de jongen op de fiets te vergroten. De wijze woorden van opa komen waarschijnlijk uit mijn fantasie, maar ze passen in de strekking van het verhaal. Misschien kan één van mijn lezers met een beter geheugen of meer kennis van zaken er nog een licht op werpen.

Herinneren is steeds lastiger naarmate de tijd verstrijkt. En herdenken is goed, ook als de herinnering vervaagt, als het maar in vrijheid is.

Zondagavond

Gisteravond zette ik nog even de radio aan en viel ik in ‘het oog’. Of eigenlijk viel ik in Simon & Garfunkel: Keep The Customer Satisfied. Ik had dat nummer al heel lang niet meer gehoord maar ik kon het vrijwel foutloos meezingen. Dat kwam door de zondagavonden thuis, lang geleden.

Hoewel wij geen religieuze bestemming hadden voor de zondag, was het in ons gezin toch altijd een beetje een speciale dag. Er werd uitgebreid ontbeten terwijl we naar de radio luisterden. Daar was Für Elise met Hans Zoet, en toen dat naar de middag verhuisde Muziekmozaïek met Willem Duys.

Het avondeten was ook speciaal. En ook daar was vaak muziek bij, maar dan van een LP. Ik weet het niet zeker meer, maar volgens mij mochten we dan om beurten iets uitzoeken wat we wilden beluisteren (mits het niet al te wild was).

Daar stond dus vaak Bridge Over Troubled Water van Simon & Garfunkel op. Of 5 jaar hits van Boudewijn de Groot. Of jazz van het Modern Jazz Quartet, of chansons van Marie-Paule Belle. Of Robert Long, of Frans Halsema.

Vandaag heb ik het album weer eens beluisterd. En ik moest de neiging onderdrukken om aan het einde van So Long Frank Lloyd Wright op te staan: even de plaat omdraaien.

Conrad

In de eerste twee jaar op de middelbare school was ik niet zo goed in Engels. Mensen die mij kennen zal dat misschien verbazen, but I was a total disaster.

Aan Anneke, de docent, lag het niet, die deed haar best. Ze gaf uit principe nooit lager dan een vier, dat was immers al erg genoeg. Ik haalde ook alleen maar vieren voor Engels, en mijn vieren waren van de opgewaardeerde soort. In de tweede bleef ik zitten, onder andere op Engels.

Toen kreeg ik Han. Hoe Han het precies deed weet ik niet, maar op de een of andere manier viel alles ineens op zijn plaats. Han was een rustige docent, ze was meer een verteller dan een trainer, meer een luisteraar dan een beoordelaar. Binnen een jaar gingen mijn cijfers voor Engels naar achten of hoger, en op die hoogte zouden ze tot en met het examen blijven.

In de vierde bleef ik weer zitten, dit keer niet op Engels. Ik kreeg een nieuwe docent voor Engels. Han bleef: ze gaf ook Latijn, en dat kwam goed uit want mijn Latijn kon ook wel een zetje gebruiken. Het ‘Engelse wonder’ herhaalde zich niet helemaal, mijn Latijnse achterstand viel niet meer volledig in te halen. Maar dankzij Han heb ik Latijn zonder al te veel kleerscheuren over de eindstreep weten te krijgen.

Mijn nieuwe lerares Engels, Marjan, leverde mij intussen wel wat kopzorgen. Die was toch meer van het reguliere onderwijs en dat was ik ontwend, in ieder geval bij Engels. Dan moest je uitleggen waarom je in een bepaald geval een bepaalde werkwoordsvorm moest gebruiken. Geen idee. Ik wist vaak niet eens hoe al die vormen heetten, laat staan welke je waar moest gebruiken. Ik kon me ook toen al niet herinneren dat Han daar ooit iets over had gezegd, al zal ze dat wel hebben gedaan. Ik vóélde gewoon dat je in bepaalde gevallen bepaalde vormen moest gebruiken. En ik deed het blijkbaar goed, want ondanks de wat moeizame relatie scoorde ik ook bij Marjan zelden onder een acht.

Toen kwam het eindexamenjaar. Als je er bij een vak goed voor stond dan kon je ergens in het voorjaar een vrijstelling krijgen en hoefde je de lessen niet meer te volgen. Die werden dan immers vooral besteed aan de voorbereiding op het eindexamen, dat je waarschijnlijk toch wel ging halen. Een vrijstelling voor Engels was een no-brainer.

Maar het knaagde wel een beetje. Ik deed helemaal mijn best niet voor Engels, maar dankzij het fundament dat Han had gelegd ging ik lachend op de eindstreep af. Ik voelde me een beetje schuldig tegenover Marjan. Dus toen die aankondigde dat ze ook een ‘leesklasje’ ging doen, zag ik daarin een mooie gelegenheid om mijn goede wil te tonen. We zouden op basis van vrijwilligheid in een paar weken tijd een boek lezen dat je ook op je eindlijst mocht zetten. Nou was die lijst wat mij betreft ook geen probleem, maar vooruit.

Het boek was The Secret Agent van Joseph Conrad, een schrijver van wie ik tot dan toe niet had gehoord. Alle goede voornemens ten spijt kwam ik er niet aan toe om het eerste hoofdstuk te lezen voor de eerste bijeenkomst van het leesklasje. Met enige schaamte mompelde ik me door de bespreking heen. So much for good intentions… Dus voor de tweede bijeenkomst nam ik me voor om een flinke inhaalslag te maken.

Conrad bleek een moeilijke maar intrigerende schrijver. Voor ik het wist, en ruim voor de tweede bijeenkomst, had ik het boek uit. Dat was nou ook weer niet de bedoeling. Nu beschikte ik bovendien over informatie die de andere deelnemers nog niet hadden, zodat ik bij de bespreking op mijn tong moest bijten om niets te verklappen.

Na afloop heb ik mijn ‘zonde’ maar opgebiecht bij Marjan. Uiteraard hoefde ik niet meer aan het leesklasje deel te nemen. En wat ik van het boek vond? Tja, dat vond ik geweldig. Joseph Conrad ging op mijn eigen lijstje van schrijvers waar ik meer van wilde lezen.

Het eindexamen Engels was een walk-over. Bij de boekbesprekingen zat Han als tweede examinator naast Marjan. En tot mijn schaamte (again) moet ik bekennen dat ik eigenlijk vooral met Han heb zitten praten. Over The Lord of the Rings, dat zowel mijn als haar favoriete boek was. En over de duistere wereld van Conrad. Van alle examens voelde dit het minst als examen, veel meer als een gesprek tussen twee gelijken.

Han is helaas veel te jong overleden. Het idee dat je met een oud-leraar gewoon nog eens een goed gesprek zou kunnen hebben was niet op tijd in me opgekomen. En inhalen kan niet meer.

Van Conrad heb ik nadien meer gelezen, met als hoogtepunt Heart of Darkness. Een dun boekje, maar wát een inhoud… Dat ik intussen ook de film Apocalypse Now had gezien, die er los op gebaseerd is, zal geholpen hebben. Maar ik had er graag nog een keer een goed gesprek over gehad met Han.