Ik bracht een indrukwekkende ochtend door met lezen in de NRC, die me weer eens deed beseffen hoe modderig het allemaal is. Ik werd van links naar rechts geslingerd en weer terug, met een lange uitstap naar de Filipijnen en een kort verblijf in de Verenigde Staten. Erg vrolijk werd ik er niet van, en het weer werkte ook al niet mee.
Koninklijke onderscheidingen, ik ben er nooit een voorstander van geweest. Niet vanwege de onderscheiding — het is prima en zelfs wenselijk dat de samenleving (‘de maatschappij’, ‘de overheid’) een pluim uitdeelt aan mensen die zich inzetten voor die samenleving en daarbij meer doen dan wat redelijkerwijs toch al van ze verwacht mag worden.
Het is paniek in socialemedialand. Want wie kun je nog vertrouwen, nu de touwen in handen blijken te zijn van types naast wie Dagobert Duck een vrome padvinder is.
Ik zag laatst het NOS-journaal, en ik moest terugdenken aan mijn heel jonge jaren. Toen bestond mijn nieuwsvoorziening uit De Fabeltjeskrant. Die was in het begin nog zwart-wit, wat meer met onze televisie te maken had dan met de inhoud van het programma.
Ik ben weg, van X. Het platform dat ooit begon als ‘Twitter’ en toen een tijdje door het leven ging als ‘X (voorheen Twitter)’, zodat je als je volledig wilt zijn dus eigenlijk moet zeggen ‘X (voorheen X (voorheen Twitter))’. Maar dat is het soort finesse dat op X zelf allang verdwenen is.
Thierry zei dat we geregeerd worden door reptielen. Toen bijna iedereen over hem heenviel zei hij dat hij het natuurlijk niet letterlijk bedoeld had. Dat was dom van hem. Hij heeft namelijk gewoon gelijk.
Wij stammen af van reptielen. Vrij primitieve reptielen weliswaar, maar toch: wij zijn reptielen. Andere primitieve reptielen hebben evolutionair een andere hoofdweg genomen, langs de dino’s (wij deden de zoogdieren). Die zijn nu onder ons als vogels — maar ik geloof niet dat we door vogels worden geregeerd en ik vermoed dat Thierry het daar met mij eens is.
We zijn dus reptielen. We zijn trouwens ook vissen. Ooit vrij primitieve vissen, maar toch: die vissen hebben reptielen voortgebracht en daar zijn wij weer uit ontstaan. En vóór die vissen zaten weer andere klassen, waar we dus ook van afstammen.
Nu kun je betogen dat we weliswaar áfstammen van reptielen, maar dat we daarmee geen reptielen zíjn. Maar in de ogen van Thierry bén je je voorgeslacht. Ónze voorouders hebben Nederland opgebouwd, wie daar niet van afstamt doet niet mee. En wie afstamt van voorouders die ergens buiten Nederland de beest hebben uitgehangen, die kan geen Nederlander zijn, niet echt. Iedereen zijn eigen beest als voorouder. Of zijn eigen voorouder als beest, kies maar.
We worden omringd en geregeerd door reptielen. Reptielen hebben onze geschiedenis bepaald, in goede en in kwade zin.
Reptielen doen bijzondere dingen, zoals de Matthäus-Passion componeren, of de Ilias en de Odyssee schrijven (of Ulysses). Of ze bedenken een Hamlet, een evolutietheorie, een kwantummechanica, of een onvolledigheidsstelling. Ze schilderen iets prachtigs en geven het dan de onmogelijke titel De compagnie van kapitein Frans Banninck Cocq en luitenant Willem van Ruytenburgh maakt zich gereed om uit te marcheren — maar gelukkig is er dan wel weer een marketingstrateeg of ander reptiel dat daar De nachtwacht van maakt.
Reptielen doen alledaagse dingen, zoals brood bakken, misdaden bestrijden, pakjes bezorgen, vaccins ontwikkelen, vuilnis ophalen, lesgeven, of in de trein de kaartjes controleren van andere reptielen die daar een ding van maken bij hun reptielenvriendjes.
Reptielen voeren wereldoorlogen als leiders, als volgers, als soldaten of als naamloze slachtoffers.
Reptielen ondermijnen onze universiteiten, onze journalistiek, ons parlement en onze democratie.
Ik wil hier één van onze bekendste reptielen, Multatuli[1], parafraseren: “Jongeheer Baudet, je bent ’n reptiel.”
Noten
‘Multatuli’ zou je kunnen vertalen als ‘ik heb velen in mij gedragen’. Dat moet een verwijzing zijn naar al die zoogdieren en reptielen en vissen en wat niet al die ons voorgingen. De eerste bundel Ideën, met in idee 391 de beroemde woorden “Juffrouw Laps, je bent ’n zoogdier”, verscheen in 1861, drie jaar na Darwins On the Origin of Species — dat was geen toeval. ↩
De afgelopen week las ik de historische roman Amalia van Matthias Rozemond. De titelheldin is gravin Amalia van Solms, die in april 1621 in Den Haag arriveert als eerste hofdame van Elizabeth Stuart. Elizabeth is met haar man op de vlucht nadat deze protestantse koning van Bohemen door een katholieke overmacht uit Praag is verjaagd.
Matthias Rozemond: Amalia (2021)
Elizabeth wil door naar Engeland, waar haar vader James de troon bezet. Maar de tijden zijn roerig, het zal 40 jaar duren voor Elizabeth de oversteek kan maken.
Ook in Den Haag is het rumoerig. In 1619 is Johan van Oldenbarnevelt er door prins Maurits van Oranje terechtgesteld. Aan het twaalfjarig bestand komt een einde, de Spaanse troepen rukken op.
Amalia van Solms is 18 en ambitieus.
In de roman krijgt zij een verhouding met Willem van Oldenbarnevelt, een zoon van Johan. Via hem raakt zij zijdelings betrokken bij een complot om Maurits te vermoorden. Die aanslag wordt verijdeld, maar Willem ontkomt aan de beul en vlucht de grens over, en Amalia blijft buiten schot.
Het is Willem die er bij Amalia op aandringt om aan te pappen met Frederik Hendrik, de halfbroer van Maurits en zoon van Willem van Oranje (van wie Amalia een achternicht is). Dat doet ze, en zo wordt ze in 1625 na de dood van Maurits en haar huwelijk met de toekomstige ‘stedendwinger’ de machtigste vrouw van de Republiek.
En Amalia is nog steeds ambitieus. Ze staat in de roman ook nog steeds in contact met Willem, die haar adviseert in staatszaken. Bijvoorbeeld over de expeditie die de Spaanse zilvervloot moet kapen. Een plan dat (alweer, in deze roman) aanvankelijk jammerlijk mislukt door onverstandig handelen van Amalia, maar dat in tweede opzet alsnog slaagt dankzij Amalia.
Ze neemt het ook niet zo nauw met etiquette en regeltjes. Quod licet iovi non licet bovi, schoot mij onder het lezen door het hoofd: wat Jupiter vrijstaat, staat de koe nog niet vrij — als je hooggeplaatst bent kun je je dingen permitteren die de gewone man maar beter uit zijn hoofd kan laten.
Ik heb altijd gedacht dat dat een oude Romeinse wijsheid was. In het onderzoek voor dit stukje ontdekte ik echter dat de uitdrukking voor het eerst in 1826 opduikt in het werk van de Duitse schrijver Eichendorff.[1] Die heeft ze wellicht niet zelf bedacht, maar de kans is klein dat Amalia van Solms de woorden kende, laat staan ze op zichzelf betrok.
Amalia van Solms was een directe voorouder van onze eigen kroonprinses Amalia. Die prinses die onlangs 18 werd en dat vierde met een feestje dat niet zo verstandig was, vanwege de geldende coronamaatregelen. En dat was niet de eerste onverstandige handeling van de familie.
Er werd door stof gegaan, er werd sorry gezegd, soort van, en er werden verklaringen gegeven: de prinses werd 18 en dat was wel bijzonder, er kwamen onverwacht toch meer mensen dan waarop was gerekend. Ja, duh…
Ik zal toegeven: ik ben republikein maar ik doe er niets aan (om mijn grootvader te parafraseren [2]). Maar de koninklijke familie doet ook niet echt moeite om me van standpunt te laten veranderen. En iedere keer denk ik: ja, duh…
In de roman slaat Amalia nu en dan de plank mis omdat ze signalen heeft gemist, zoals bij de mislukte overval op de zilvervloot. En toch is ze overtuigd van haar capaciteiten.
Maar de roman-Amalia moet het doen met haar jongere zus als belangrijkste klankbord, en een verre minnaar met wie ze in code communiceert met tussenpozen van maanden of zelfs jaren. De moderne Oranjes leven in een heel andere wereld, ze kunnen voortdurend sparren met verstandige en goed-ingelichte mensen. En toch gaat het vrij regelmatig mis.
Is er dan niemand in hun buurt die kan uitleggen dat de tijden zijn veranderd? Dat júíst omdat je de eerste familie van het land bent, je je bepaalde dingen moet ontzeggen waar de gewone burger wel mee wegkomt? Dat die latijnse spreuk in deze omstandigheden is overgegaan in quod licet bovi non licet iovi?
De Romeinen kenden trouwens wel een verwante uitdrukking, die in het werk van de dichter Terentius voorkomt: aliis si licet, tibi non licet. Oftewel: als anderen iets mogen, mag jij dat nog niet. Die kun je naar beide kanten uitleggen. Maar hij loopt niet zo lekker.
Het is mogelijk dat Amalia van Solms hem heeft gekend.
Laatst kwam-ie weer eens voorbij. Ik weet niet meer in welke context, maar ik vermoed dat het over een ver en exotisch land ging. Ik weet ook niet meer wie het zei: “Ja, dat staat nog op mijn bucket list!” Lees verder “Druppellijst”
Het viel me voor het eerst op toen ik Jakob Derwig hoorde, die reclame maakte voor een bank. Hij zei iets over álgoritmes. Dat was het enige dat me opviel, dat en dat die bank misschien wat sympathieker zou kunnen zijn dan andere banken.
ALgoritmes. Niet algoRITmen, zoals ik zelf zou zeggen. Als om te benadrukken dat ALgoritme familie is van de ALgebra. Sindsdien heb ik die vreemde beklemtoning, en dat meervoud, al vaker horen passeren. Lees verder “ALgoritmes maken van soep een hype”