Liniaal

Ik had het gisteren over de film Apollo 13. Er was me bij het kijken naar die film nog iets opgevallen dat niet meteen met het ongeluk te maken had. Het is maar een heel kort moment, ik zou niet eens meer zeker weten waar het zit in de film, maar vermoedelijk ergens rond het moment dat er uitgerekend moet gaan worden hoe het kreupele ruimtevaartuig naar de Aarde kan komen.

Iemand trekt een rekenliniaal uit zijn borstzakje.

Wie weet er nu nog wat een rekenliniaal is? Mensen die maar een paar jaar jonger zijn dan ik waarschijnlijk alleen nog van horen zeggen. Die hebben het moment in de film gemist, of ze hebben gedacht: wat is dat nou voor ding?

Een rekenliniaal is een apparaatje waarmee je snel berekeningen kunt uitvoeren. Het principe werd in de eerste helft van de zeventiende eeuw bedacht in Engeland. Ik heb er zelf nog eentje, een Ecobra in zeer goede conditie, die naar ik meen van één van mijn grootvaders is geweest. Ik heb op school nog leren rekenen op een liniaal, maar ik zou weer even moeten uitzoeken hoe het ook alweer zat.

(Tekst gaat door onder de foto.)

Mijn rekenliniaaltje van Ecobra.

Het gebruik was bij mij van zeer korte duur. Veertig jaar geleden verschenen de rekenmachines op school. In mijn geval was dat de onvolprezen Casio fx-80. Deze wetenschappelijke rekenmachines hadden veel meer mogelijkheden dan de liniaal, en ze waren ook veel nauwkeuriger, al verloor je er wel het gevoel voor verhoudingen mee. Zelden zal een technologische verworvenheid zo snel het veld hebben geruimd.

Ik heb begrepen dat de rekenliniaal nog hier en daar wordt gebruikt, door een vermoedelijk snel uitstervend groepje van ingenieurs en techneuten. Al is-ie dan minder exact dan een rekenmachine, de rekenliniaal heeft een absoluut voordeel op zijn moderne nazaat. De batterij kan nooit opraken.

Dertien

Vijftig jaar geleden, in de nacht van 13 op 14 april 1970, hoorden drie mannen een luide knal ergens in hun voertuig. De stroomvoorziening haperde en ook andere instrumenten op het dashboard reageerden.

Dat zou al verontrustend zijn als je met je auto ’s avonds laat een eind van huis bent. Deze drie zaten niet in een auto maar in de Apollo 13, en ze waren 330000 kilometer van huis. De dichtstbijzijnde parkeerplaats was de Maan — maar de astronauten beseften al snel dat de landing die daar gepland was een no-go was geworden. Thuiskomen zou al een duivelse opgave zijn.

Van de gebeurtenissen rond het ongeluk is in 1995 een film gemaakt met Tom Hanks in de rol van vluchtcommandant Jim Lovell. Ik heb die film al meermalen gezien, en ik ben telkens weer diep onder de indruk. Dit weekend heb ik hem ook maar weer eens van stal gehaald.

Natuurlijk is het een film, een verbeelding, geen documentaire. Maar ik heb begrepen dat de film heel dicht bij de werkelijkheid blijft. Ik ben vooral onder de indruk van de vindingrijkheid van de bemanning en de mensen van NASA. Er moesten serieuze problemen worden opgelost.

De module waarin de astronauten zouden verblijven gedurende de vlucht naar de Maan en terug, was door een ontploffing in een zuurstoftank beschadigd geraakt. De bemanning trok zich daarom gedurende een groot deel van de reis terug in de maanlander. Dat voertuig was echter niet berekend op een langdurig verblijf van drie personen: bij de maanlandingen daalden er steeds twee astronauten af in de lander, terwijl de derde rondjes bleef draaien rond de Maan. Er was weliswaar voldoende zuurstof aan boord, maar de hoeveelheid kooldioxide liep te hoog op. Er moest dus een filter worden gefabriceerd uit enkel materialen die de astronauten aan boord hadden.

(Tekst gaat door onder de foto.)

De zwaar beschadigde servicemodule van de Apollo 13. (Image by NASAScan by Kipp Teague – Apollo 13 Image Library (image link), Public Domain)

Een ander probleem was de stroomvoorziening. De landing zou moeten plaatsvinden in de neuskegel van de beschadigde module (de maanlander was daarvoor veel te fragiel en moest worden afgestoten). De vraag was of er wel voldoende stroom geleverd kon worden om de boordcomputer weer op te starten.
In de film wordt er een bloedstollende race tegen de tijd van gemaakt. En dat was het in werkelijkheid natuurlijk ook.
Het lukt allemaal. Op 17 april 1970 landt wat er over is van Apollo 13 in de Stille Zuidzee en kan de wereld weer even opgelucht ademhalen.

Voor mij is het een hoopgevende film. Natuurlijk is een kapotte Apollo niet te vergelijken met een pandemie, maar de menselijke vindingrijkheid en het doorzettingsvermogen zijn in beide gevallen van cruciaal belang.

Er is trouwens nog een dunne link tussen het verhaal van de Apollo 13 en onze huidige situatie. Astronaut Jack Swigert, in de film gespeeld door Kevin Bacon, werd op het laatste moment aangewezen als vervanger van Ken Mattingly, die mogelijk besmet kon zijn met rodehond. Aan de vooravond van de lancering neemt de bemanning afscheid van familie en vrienden, door een brede weg en linten van elkaar gescheiden om besmettingen te voorkomen. Historisch niet juist, die afscheidsceremonie werd pas veel later ingevoerd ten tijde van de Space Shuttle. Maar wel herkenbaar.

Paasei

Mijn opa, de vader van mijn moeder, bracht vroeger met Pasen nog wel eens een enorm paasei van chocola voor me mee. Ik was nog klein, dus in werkelijkheid zullen die eieren wel iets minder groot zijn geweest dan ik ze me herinner. Maar een struisvogel zou er niet ontevreden over zijn geweest.

Het waren vaak prachtig versierde eieren, met allerlei gesuikerde tierelantijnen. De droom van ieder kind.

Van mijn opa moest ik zo’n ei ook meteen aanbreken. Het was er tenslotte om op te eten. Maar dat vond ik zonde. Ik wilde er naar kunnen kijken. Leg dat maar eens uit, als je vijf of zes bent.

Ik ben nog steeds niet zo goed in het opeten van chocolade paaseieren. Maar een mens is nooit te oud om te leren.

Papieren badpak

Wandelend door mijn boekenkasten, op zoek naar de boeken die op de een of andere manier van belang waren in mijn leven, stuitte ik op mijn verzameling Bulkboeken.

In mijn herinnering had ik een paar jaar een abonnement gehad op Bulkboek, op school en nog een jaar of wat na mijn examen. Maar ik bleek dat abonnement nog vijftien jaar voortgezet te hebben, tot aan het moment dat Bulkboek er de brui aan gaf, in 1999. Ik heb er 150…

Bulkboeken waren goedkope uitgaven van Nederlandse literatuur door uitgeverij Knippenberg. De boeken werden op een soort krantenpapier gedrukt, op het formaat van een tijdschrift en voorzien van wat achtergrondinformatie over werk en auteur. Vooral gericht op het onderwijs, maar dat was kennelijk geen bezwaar voor oudere abonnees.

Eén van de Bulkboeken die zo’n veertig jaar geleden nieuwe werelden voor me opende is Het papieren badpak van Herman Pieter de Boer, met tekeningen van Pat Andrea. Het is een bloemlezing van korte verhalen met een absurdistische ondertoon, vaak ook een beetje broeierig.

Wat me zo fascineerde aan de verhalen was dat ze zich afspelen in een gemeenschappelijke wereld. Het is alsof je films bekijkt die op zich niets met elkaar te maken hebben, maar die wel allemaal dezelfde decors op de achtergrond hebben. Soms lopen er personages uit andere films door het beeld.

Ik vond het fantastisch, letterlijk en figuurlijk. Dat badpak zat mij als gegoten.

Gelukkig had de openbare bibliotheek een aantal bundels van De Boer op de planken staan, die ik heb verslonden.

En daarna heb ik Herman Pieter de Boer weer helemaal uit het oog verloren. Dus ik denk dat ik binnenkort maar weer eens een papieren badpak aan ga trekken.

Vertelling

Op het gymnasium was ik niet zo goed in Grieks. Ik was sowieso niet zo goed in talen, ik was een harde bèta. Van de klassieke talen lag Latijn mij meer dan Grieks. Ik vond Latijn logischer, gestructureerder. (Voor de wiskundigen onder ons: Latijn was voor mij algebra, Grieks was analyse — en ik ben nou eenmaal veel beter in algebra.)

Ik was niet zo zeer ‘niet goed’ in Grieks, ik was ronduit ‘beroerd’ in Grieks. Ik was zo slecht in Grieks dat het een bedreiging vormde voor de overgang naar de volgende klas. Dat was een beetje jammer want in die klas kon ik Grieks laten vallen.

O paradox: om me van mijn belabberde Grieks te bevrijden moest ik me erin bekwamen. Epimenides had erom kunnen lachen.

Mijn leraar Grieks was de rector van de school, de formidabele Lucas Berk. Ik vermoed dat hij ook wel inzag dat het nooit wat zou worden tussen Grieks en mij. Hij deed zijn best, maar wat er niet is kun je niet zomaar oproepen.

De laatste repetitie Grieks van het schooljaar diende zich aan. Het was een vertaling van een tekst van zo’n vijftien regels. Ik moest er een voldoende voor halen, dan had ik net genoeg punten om over te gaan. Dat was dan met de hakken over de sloot, maar wel met heel natte billen.

Ik begon aan de tekst. Het ging over een generaal, zoveel begreep ik nog net van de eerste zin. Die maakt een wandeling over… de markt? Ja, het was iets met kramen, en paarden, en veel mensen. Een markt dus. De generaal loopt na te denken over… een veldslag? Dat woord dacht ik toch wel te herkennen. Hm, somber. Maar het is mooi weer, de zon schijnt. De paarden hinniken en er wordt gezongen, en wijn gedronken.

Zoiets.

Meneer Berk gaf mij precies het cijfer dat ik nodig had om over te kunnen gaan.

De tekst ging over een generaal, inderdaad — die aan de vooravond van de veldslag door het legerkamp loopt. Hij denkt aan zijn soldaten die nu nog in hun tenten zingen en wijn drinken, maar morgen in de brandende zon, temidden van de gillende paarden, een zekere dood tegemoet zullen gaan.

Ik had het verhaal mooi opgeschreven, en ik denk dat meneer Berk het net zo lang heeft nagekeken tot ik voldoende punten had. Hij negeerde mijn vertaling en waardeerde de vertelling.

Zoiets.

Toneeltekst

Op het gymnasium had ik een bijzondere rector, Lucas Berk. Ik kreeg een paar jaar les van hem, klassiek Grieks.

Meneer Berk was zeer begaan met zijn leerlingen, en met de klassieke cultuur. Op een dag kondigde hij aan dat hij ons de volgende les een stuk van een Grieks toneelstuk uit het hoofd zou laten leren. Je moest als oud-gymnasiast toch op zijn minst een stuk van een Grieks toneelstuk kunnen declameren in de oorspronkelijke taal. En dan ook nog kunnen vertellen waar het over ging.

Ik was er niet geheel van overtuigd.

De les kwam. Meneer Berk onderstreepte nogmaals het belang van deze kennis en meer. Als een ware tragediespeler bouwde hij de spanning op, zonder ons overigens te vertellen welk toneelstuk wij geacht werden ons leven lang te kunnen citeren.

Ten slotte kwam het moment dat hij het bewuste citaat op het bord schreef:

Βρεκεκεκὲξ κοὰξ κοάξ

In mijn herinnering bleef het even stil in de klas.

Wat stond daar? “Brekekekèx-koàx-koáx” Dat, zo legde meneer Berk uit, was een strofe uit het blijspel Βάτραχοι, van de dichter Aristophanes.

Βάτραχοι, dat is Kikkers. En dat citaat is de tekst waarmee de kikkers in het stuk de god Dionysos tarten.

Met mijn klassieke Grieks is het nooit echt goed gekomen (daarover morgen meer), maar meneer Berk is in zijn opzet geslaagd. Ik kan nog steeds een citaat uit een klassiek Grieks toneelstuk voordragen, en ik denk dat ik dat nog wel een tijdje volhoud.

Los gatos no quieren ducharse

Ik ben al een paar maanden bezig Spaans te leren via Duolingo, een on-line taalplatform. Op school was ik een harde bèta, die alle talen zo snel mogelijk liet vallen als ze niet strikt noodzakelijk waren om de eindstreep van het gymnasium te halen. Achteraf had ik er wel een beetje spijt van dat ik niet wat beter had opgelet bij de taallessen.

Nu merk ik dat er toch een boel is blijven hangen. Ik heb pas na school echt Frans geleerd, vooral in Frankrijk van Fransen en door het lezen van Franse boekjes. Nu zie ik tot mijn plezier de overeenkomsten in structuur, en ook de verschillen, tussen Frans en Spaans.

Waar ik me wel nu en dan over verbaas zijn de oefenzinnetjes die je moet vertalen of uitspreken. Los gatos no quieren ducharse — de katten willen niet douchen. Het is bijna een versje van Annie M.G. Schmidt: de poezen willen niet doezen. Ik vermoed dat ik dat soort zinnetjes niet vaak nodig zal hebben als ik ooit weer eens in Spanje kom.

Inmiddels heb ik El Hobbit op mijn leesplankje gezet. Inderdaad, The Hobbit van Tolkien, in het Spaans. Ik heb destijds The Lord of the Rings in het Frans gelezen, daar heb ik veel van geleerd. Zo goed is mijn Spaans nog niet dus ik begin met iets eenvoudigers.

Ik heb ook Los Altos Mandos in huis gehaald, een vertaling van Marten Toonders De bovenbazen. Dat bleek bij nadere inspectie een vertaling in het Catalaans. Nou ja, de plaatjes begrijp ik toch wel. En er komt een poes in voor, die ook nog doucht — ongewild, dat wel, in het geld van heer Bommel.

Droom

Vannacht droomde ik dat ik weer in mijn oude studentenhuis was, aan de Noorderstraat in Utrecht. Daar droom ik wel vaker over, zo één of twee keer per jaar. Zoals dat gaat in dromen ziet het er zelden uit zoals het er in werkelijkheid uitzag, en toch weet ik altijd zeker dat het mijn oude huis, mijn oude kamer is.

Nu speelde de droom zich vooral buiten af. De Noorderstraat en ook de Van Asch van Wijckskade en de Wijde Begijnestraat waren veel breder en leger dan ik ze gekend heb. Niet alleen was er weinig publiek, ook stonden er veel minder en kleinere gebouwen.

Alle lantaarnpalen, verkeersborden, bomen en andere objecten op de stoep waren op een centimeter of vijf afgezaagd. De overgebleven randjes zagen er rafelig uit. Alsof iemand met een enorme zeis door de straat was gegaan.

Mijn dromen zijn bijna nooit beangstigend. Deze was dat ook niet.

Maar ik zou wel graag willen weten waar die beelden vandaan komen.

Zon dag

Ik had een goed maar ook enigszins vaag idee voor m’n blog van vandaag.

Maar in plaats van te schrijven heb ik twee zeefdrukken opgehangen van werk van Marten Toonder. Ik heb Franse vrienden een mail gestuurd om te vragen hoe het me ze gaat, met hopelijk niet te veel taalfouten. Ik heb op het balkon in de zon gezeten en een Scientific American van een paar maanden geleden gelezen (ik loop een beetje achter). En ik heb nog steeds in de zon naar een aflevering van de podcast Haagse Zaken van tweeënhalve week terug geluisterd (daar loop ik ook een beetje achter).

Het was een welbestede dag.

Pictures at an Exhibition
Les Balcons en Plein Soleil