Ik was erkend als gewetensbezwaarde. Volgende horde: een vervangende dienst krijgen.
Ik was inmiddels actief in het Utrechtse dienstweiger-gilde. Uit die hoek wist ik dat je zelf op zoek kon gaan, want anders kreeg je iets ‘aangeboden’ door het Ministerie van Sociale Zaken dat in dezen als een soort uitzendbureau fungeerde. Dan moest je maar afwachten wat je kreeg.
Voordat ik zelf iets had kunnen doen werd ik al gebeld. Door het Utrechtse GAB, het Gewestelijk Arbeidsbureau, de voorloper van het huidige UWV. Ze hadden een plek voor een erkend gewetensbezwaarde en of ik op gesprek wilde komen. Tuurlijk. Het GAB leek mij een nuttige besteding van mijn dienstplicht.
Op de verjaardag van mijn broertje begaf ik me naar de Dreeslaan in Utrecht, waar het Arbeidsbureau heel toepasselijk was gevestigd. (Tot de dag van vandaag weet ik niet of er een verband was tussen organisatie en lokatie.)
Ik werd er ontvangen door een mevrouw in een mantelpak. Ze legde me uit dat het werk voor een deel uit administratie zou bestaan en voor een ander deel uit baliewerk. Prima, geen probleem. Of ik bereid was om mensen die werkloos waren te helpen zoeken naar een baan? Zeker. Of ik ervaring had met administratie? Nee, maar ik had al wel wat computerervaring, en wat ik niet wist kon ik vast wel leren.
Het gesprek ging zo een minuut of tien voort, toen kwam de donderslag bij heldere hemel.
“Ben je bereid je haar af te knippen?” vroeg de mevrouw.
Ik was zo verbaasd over die vraag die ik niets anders wist te zeggen dan: “Nee.”
“Dan denk ik dat ons gesprek hier eindigt,” zei de mevrouw.
Pas toen ik even later op weg was naar de uitgang begon het tot me door te dringen. Ik was zojuist afgewezen voor een functie vanwege mijn uiterlijk. Niet omdat ik de juiste functionele kwalificaties miste, niet omdat ik geen zin had in de baan, maar omdat ik lang haar had.
Bij een verjaarsfeestje, niet veel later, wilde een ververwijderd aangetrouwd familielid (type ‘rechtse oom’) wel even uitleggen hoe dat zat: “Snap je dat niet? Je moet representatief zijn.” Nee, ik snapte dat niet. Iemand die bij het GAB kwam, die was toch op zoek naar een baan? Die wilde toch in de eerste instantie aan werk geholpen worden? En bovendien: bij de balie van het GAB kwamen toch ook werkzoekenden met lang haar? Wat was voor die mensen dan ‘representatief’?
Niet veel later werd ik weer gebeld, ditmaal door het Ministerie van Buitenlandse Zaken in Den Haag. Ze hadden een plek voor een erkend gewetensbezwaarde en of ik op gesprek wilde komen.
Ehm… Ik vertelde van mijn eerdere ervaring, legde uit dat ik lang haar had en inmiddels echt niet meer bereid was dat af te knippen, dus als dat een belemmering was dan konden we elkaar de moeite besparen.
De meneer aan de andere kant van de lijn moest erg lachen. “We hebben hier een aantal dienstweigeraars rondlopen,” zei hij. “En we hebben van alles: lange haren, hanenkammen, alleen rokjes hebben we nog niet. Wat mij betreft maakt het niks uit. Kom maar langs!”
Ik ging op gesprek. De meneer die ik aan de telefoon had gesproken was de personeelsfunctionaris van de afdeling Financieel-Economische Zaken. Hij zag er zeer representatief uit: grijze pantalon, blazer, stropdas, gecoiffeerd. Mijn haren konden hem geen bal schelen.
Na een prettig gesprek wandelde ik weer naar buiten. Per 1 augustus 1984 kon ik mijn vervangende burgerdienst beginnen bij Buitenlandse Zaken. Met lange haren.