Kabouters zijn een belangrijk onderdeel van ons leven, zeker het eerste deel van ons leven. Dat komt natuurlijk omdat ze een belangrijk onderdeel zijn van de sprookjeswereld, en omdat ze hoewel niet per se aardig toch meestal niet echt gevaarlijk zijn. En waarschijnlijk is het als kind, in een wereld die goedbeschouwd toch gewoon geregeerd wordt door grote mensen, wel fijn om te weten dat er wezens zijn die nog veel kleiner zijn dan jij. Op latere leeftijd kun je nog altijd de kaboutertjes de schuld geven van wat jij toch eigenlijk niet gedaan wilt hebben.
Wij hadden Het groote kabouter-boek in huis, samengesteld door Willy Pétillon en geïllustreerd door E.M. ten Harmsen van der Beek.[1] Die laatste kreeg vooral faam door zijn tekeningen van Flipje, het fruitbaasje uit Tiel, en als vader van de dichteres Fritzi. Pétillon maakte naam met meisjesboeken. Ze schreef en vertaalde een aantal verhalen in het kabouter-boek en voegde er verhalen van anderen bij.
Het boek dateert uit 1931 en is dus nog in de oude spelling — wie drank zag in de titel van deze blog is van een recente generatie (of Engels) — en net iets andere interpunctie. Dat zie je al meteen aan de eerste zin:
De oude juffrouw Lepus (de menschen in de buurt noemden haar Boschkonijn), was bezig, om aan de vier kinderen van haar broer uit te leggen, hoe een konijnengang gegraven moet worden.
pagina 5
Hoewel er veel schattige dingen gebeuren in het kabouter-boek, zijn de kabouters bepaald geen doetjes. Er zitten zelfs regelrechte naarlingen tussen. Kabouter Zwart is er eentje:
Nu begreep Kabouter Zwart, waar de vogels in het bosch op wachtten. Zijn booze hart begon van vreugde te kloppen. Daar had hij nu een mooie gelegenheid om kwaad te doen. Hij raapte een dikken stok op en sloeg het mooie eierhuis aan stukken en alle eiermannetjes morsdood!
pagina 133
Hoppa. En daar houdt het niet op. Kabouter Zwart veroorzaakt overal ellende en rampspoed en laat een spoor na van dode sprookjesfiguren. Maar gelukkig is er nog Kabouter Wit, die eerst met een gouden tooverstokje, en als dat zoekraakt met druppels van zijn bloed alle slachtoffers weer tot leven wekt.
En toen trok dat heele leger van elfjes en sneeuwmannetjes en verfmannetjes en eiermannetjes de wereld in om Kabouter Zwart te dooden…
pagina 141
En toen ze hem vonden, stortten ze zich allen op hem en sloegen hem dood…
Kinderliteratuur anno 1931. Kabouter Wit is echter de beroerdste niet. Met zijn laatste druppel bloed herstelt hij ook de naarling weer, maar blijft zelf dood in die dappere daad. Blijkbaar heeft de kortstondige doodervaring Kabouter Zwart wel goed gedaan, want hij toont berouw. Hij gaat op zoek naar het gouden stokje om Wit weer tot leven te wekken. Dat is uiteraard een louterende ervaring, zo louterend dat Kabouter Zwart er zelf Wit van wordt. Dat is wel weer een probleem, er is immers al een (herrezen) Kabouter Wit, die echter goedhartig zijn naam afstaat.
“Maar hoe moet je nu zelf voortaan heeten?” sprak de nieuwe Kabouter Wit.
pagina 154
En alle eiermannetjes en verfmannetjes en sneeuwmannetjes en elfjes gaven hem een nieuwen naam en noemden hem: Kabouter Liefde.
Het zal niemand verbazen dat de auteur van dit verhaal, Hetty Borel, ook publiceerde in het enigszins stichtelijke De Hollandsche Lelie, weekblad voor jonge dames.[2] Maar als kind zie je die stichtelijke symboliek natuurlijk niet, dan lees (of hoor) je vooral heel spannende verhalen.
Inmiddels heb ik Het groote kabouter-boek in mijn eigen kast staan. Het is oud en verfomfaaid, precies wat je je voorstelt van een sprookjesboek. En net als bij Wipneus en Pim, waar ik vorige week over schreef, zijn het vooral de plaatjes die zijn blijven hangen, meer dan de tekst. In dit geval is dat misschien maar beter ook.
Noten
- Het boek is als PDF te downloaden bij de Koninklijke Bibliotheek; zoek op ‘Het groote kabouter-boek’ en kies voor de versie die als digitale bron is aangemerkt. ↩
- Het kan verkeren. De Hollandsche Lelie veranderde in 1935 in Eva, dat op haar beurt in 1972 werd omgevormd tot Viva. (Bron: Wikipedia) ↩