Wie is de beste stripmaker aller tijden?
Domme vraag. Die bestaat niet, zoals er in geen enkele categorie een ‘beste’ is. Of het moest een categorie zijn als “wie is de beste maker van de Robbedoes-verhalen”, want dan is het antwoord volslagen duidelijk. Dat is André Franquin.
Ik kende Franquin al als maker van de onovertroffen gag-strip Guust Flater. Schoolvriendje Ewout had ook een paar Robbedoes-albums die door Franquin waren getekend. Spannende verhalen met vaak ook een behoorlijk humoristische toon.
Toen kreeg ik veertig jaar geleden het album Hommeles in Rommelgem in handen. Daarin staan twee verhalen, naast het titelverhaal ook nog Bravo Brothers. En hoewel het eerste verhaal al behoorlijk grappig is, was het toen (en is het nog steeds) dat laatste verhaal dat mij acute kramp in de kaken en buikpijn bezorgde.
Ik ken geen stripverhaal waar ik zo om kan lachen als Bravo Brothers. Eigenlijk ken ik geen verhaal, in welk format dan ook, waar ik zo om kan lachen. Er zijn twee of drie filmpjes van Laurel & Hardy die in de buurt komen en dat is het dan wel.
Voor wie Robbedoes niet kent een korte inleiding. Robbedoes, of Spirou in de oorspronkelijke Franse taal, is de naamgever van een stripblad. Hij is zeer goed bevriend met Kwabbernoot, die (hoofd)redacteur is van dat blad. De burelen van het blad zijn bovendien ook het ‘werkterrein’ van Guust Flater, de jongste bediende en meestal aangeduid als ‘held zonder werk’. Waar Guust komt, spoelen rampspoed en ongeluk als een vloedgolf voor hem uit.
Robbedoes en Kwabbernoot beleven regelmatig serieuze avonturen als zij er als reporters op uit gaan naar exotische oorden en gevaarlijke landen. Maar is het redactiekantoor het decor, dan overheerst de humor. Al is Kwabbernoot vaak de wanhoop nabij door de strapatsen van Guust.
Een bloedrode draad in de verhalen wordt gevormd door de contracten die Kwabbernoot probeert af te sluiten met de zakenman Demesmaeker. Wat er in die contracten wordt geregeld blijft onduidelijk, ze worden ook nooit ondertekend. Altijd is het Guust die op het laatste moment — soms raakt de pen al het papier — roet in het eten gooit. En dan niet een beetje roet, maar zakkenvol, met dikke klonten antraciet en ander ongeregeld gruis ertussen, en afgetopt met een laagje bluskalk. Als het meezit.
In het verhaal Bravo Brothers heeft Guust een verjaarscadeautje gekocht voor Kwabbernoot. Het is een drietal chimpansees, die onder de naam Bravo Brothers met hun ‘trainer’ triomfen vierden in een inmiddels failliet circus. Met de apen is een ruime hoeveelheid attributen meegekomen waarmee zij hun kunstjes kunnen uitvoeren. En dat doen ze dan ook, voortdurend en vooral op momenten dat dat het minst uitkomt.
De oudste van het stel heeft een drankprobleem, waardoor hij slecht kan omgaan met publiek dat niet onmiddellijk losbarst in applaus. Zoals Kwabbernoot tot zijn schade al snel ontdekt.
De grollen van de apen vind ik al buitengewoon komisch. Dat komt doordat Franquin als weinig anderen de kunst verstaat om dieren te karakteriseren. De chimpansees zijn op en top chimpansees, en ze zijn perfecte acteurs. Franquin tekende dit verhaal bovendien in zijn gouden tijd, midden jaren ’60, toen zijn figuren soepel als elastiek waren geworden en zijn timing messcherp was. Dat werkt al op de lachspieren.
Maar het absolute hoogtepunt is de episode waarin meneer Demesmaeker onverwacht opduikt, met een stapeltje verse contracten in zijn aktetas. Kwabbernoot hangt tegen die tijd al half bewusteloos achter zijn bureau, omdat hij zenuwpillen heeft geslikt. Als trouwe lezer weet je al: die contracten gaan weer niet getekend worden. Ook Kwabbernoot is zich daar min of meer bewust van maar hij beseft ook: niet geschoten is altijd mis.
En het lijkt zowaar mee te zitten. Meneer Demesmaeker, gewoonlijk een conservatieve mopperkont die niets opheeft met de ‘nozem’ Guust en diens vrijmoedige gedrag, blijkt een zwak te hebben voor apen. Hij fleurt helemaal op van de kunsten die ze hem tonen. Daar zwiert zijn vulpen al boven het papier.
(tekst gaat verder onder de afbeelding)
Maar de Bravo Brothers voeren een buitengewoon komische act op, en meneer Demesmaeker houdt het niet meer van het lachen. Bulderend rolt hij van zijn stoel, totaal verkrampt moet hij worden weggedragen terwijl hij zich snakkend naar adem van zijn stropdas probeer te ontdoen. Kwabbernoot blijft achter, wezenloos starend naar het zoveelste niet-getekende contract.
Toen ik die bladzijden voor het eerst zag, viel ik zelf bijna uit m’n stoel van het lachen. Franquin tekent de opeenvolgende fasen van lachstuipen bij de zakenman zó raak, met precies de juiste opbouw naar de climax, dat je niet anders kúnt dan zelf in een lachstuip raken. Zelfs terwijl ik deze woorden schrijf, zonder de plaatjes bij de hand te hebben, word ik alweer vrolijk.
Daarmee is het verhaal natuurlijk nog niet af, we zijn pas op pagina 9 van 22. Er volgen nog veel meer rampzalige gebeurtenissen, zodat Robbedoes uiteindelijk op zoek gaat naar de dresseur van wie de apen waren. Dat blijkt meneer Noë te zijn, een humeurig mannetje dat weinig opheeft met mensen maar des te meer met dieren. Zeer tegen de zin van Guust, die echter ook wel begrijpt dat dit “beter is” voor de apen, gaan de Bravo Brothers terug naar meneer Noë — een verhuizing die ook nog eens de nodige slapstick oplevert. Tot en met het laatste plaatje weet Franquin de vaart en de humor erin te houden.
(tekst gaat verder onder de afbeelding)
Franquin stond zelf niet bekend als het zonnetje in huis. En zoals veel grote kunstenaars was hij erg kritisch op zijn eigen werk. Maar van Bravo Brothers zei hij: “Van al mijn albums is dit het verhaal dat ik met het meeste plezier herlees. Het verhaal maakt me aan het lachen.”[1]
Gisteren las ik een aantal tips om de huidige crisis door te komen. Eén van de adviezen: zoek de humor. Die heb ik allang gevonden.
Ik denk dat ik de komende tijd mijn Franquin-verzameling weer eens doorwerk. Te beginnen met Bravo Brothers.
Noten
- André Franquin, in Bravo Brothers, met commentaren van José-Louis Boucquet en Serge Honorez, uitgeverij Dupuis, 2012. Bravo Brothers, dat Franquin in 1965 schreef en tekende, verscheen met deze uitgave voor het eerst als zelfstandig album, aangevuld met een uitgebreide analyse van Franquins meesterwerk en reproducties van de oorspronkelijke tekeningen. De afbeeldingen zijn afkomstig uit dit album, © Dupuis. ↩