Mijn krant

Vandaag is de NRC vijftig geworden. Dat vieren ze vrij bescheiden met wat franje op de voorpagina en (niet alleen vandaag) beschouwingen op het verleden. Het kan ingegeven zijn door de huidige tijd, maar ik ken de NRC ook niet als een krant die zichzelf uitbundig op de borst klopt.

Ik ben opgegroeid met de NRC. Ik weet niet of mijn ouders hem al lazen toen het nog alleen de Nieuwe Rotterdamse Courant was, en niet NRC/Handelsblad, want ik was zes toen de fusie van ‘de Rotterdammer’ met het Algemeen Handelsblad tot stand kwam.

Maar al in 1977 las ik de krant dagelijks. Toegegeven, dat was vooral de achterpagina waar Marten Toonder zijn Bommel-saga publiceerde, maar toch.

Ik vond het toen niet bijzonder dat wij die krant hadden. Dat veranderde toen het bij een les Nederlands op school over de taal van kranten ging. De NRC, dat was ingewikkelde taal, voor de hoger opgeleide lezer. De Telegraaf, dat was het tegenovergestelde. De andere landelijke kranten zaten daar tussenin.

Aha. Dus wij lazen de moeilijkste krant van Nederland.

Ik weet helemaal niet of dat specifieke inzicht mij ertoe heeft aangezet om voortaan ook meer dan alleen Bommel te lezen, maar feit is dat ik de krant ook echt ging lezen.

Iemand die ik kende uit de vredesbeweging (waar ik inmiddels ook actief in was) vond dat maar raar. De NRC, dat was toch een réchtse krant? Dat vond ik niet. Althans, je kon er zeker rechtse meningen in vinden. J.L. Heldring, de oud-hoofdredacteur die op dat moment nog regelmatig een column schreef, kon je bijvoorbeeld niet betrappen op veel liefde voor het linkse gedachtegoed. Maar ik moest toch ook erkennen dat ik nu en dan bij zijn teksten dacht: tja, u heeft wel een punt…

En, zo zei ik mijn kennis, die linkse meningen, die ken ik wel, die hoor ik voortdurend om me heen. Het is juist goed om ook de mening van de ander te horen. Bovendien, die linkse stemmen kwamen in de NRC ook wel aan bod.

Toen ik het huis uit en op kamers ging, miste ik de krant enorm. Daarom haalde ik op zaterdag altijd de dikke weekendeditie bij de sigarenboer op de hoek van de straat. Soms schraapte ik daarvoor de laatste stuivers uit m’n portemonnee.

Een vriendinnetje ontdekte dat ik als student-assistent verkeerd was ingeschaald (namelijk als volwaardig medewerker) en daardoor veel te veel premies betaalde. Dat leverde een leuke bonus op, want ik kreeg dat te veel ingehouden geld in één keer uitgekeerd. Daarvan heb ik haar toen op een etentje getrakteerd, en mezelf op een abonnement op de NRC.

Het klinkt misschien gek, maar ik was apetrots, en ook een beetje ontroerd, toen ik het eerste exemplaar van de deurmat raapte.

Mijn krant. Helemaal van mij.

En dat gevoel is nooit verdwenen. De NRC is nog steeds ‘mijn krant’. Toen ik, ook alweer jaren geleden, de papieren editie de deur uitdeed ten gunste van de digitale versie, moest ik even slikken.

De krant is veranderd. De NRC staat allang niet meer te boek als rechts. Volgens sommige politici is de krant zelfs ‘kneiterlinks’ — maar die hebben waarschijnlijk nooit goed leren lezen, dus dat kun je ze niet euvel duiden. De toon is jonger, vlotter. Er zijn andere verschijningsvormen gekomen, zoals de podcasts over wetenschap en politiek. Soms voel ik me zelfs al een beetje een oude man als ik de krant lees, en laten we wel zijn, ik zit inmiddels ook in bovenste helft van de demografische curve.

Ik weet niet wat het is. Ooit zei ik tegen een vriend dat ik niet goed wist hoe mijn ideale partner er uit moest zien, behalve dan dat ze de NRC moest lezen. Dat was half gekscherend, maar er zat wel een kern van waarheid in. Al ging het dan niet specifiek om de NRC, maar om het principe dat je moet openstaan voor andere gedachten, mits ze redelijk zijn geformuleerd, en moet nadenken bij wat je leest.

Wat dat betreft kom ik nog altijd goed aan m’n trekken bij de NRC. En ben ik nog steeds een beetje trots op ‘mijn krant’, en blij om het jubileum dat ze vieren.