Vandaag ben ik naar een begrafenis geweest. Geen corona hoor, dit was een ‘gewoon’ maar droevig genoeg geval van ouderdom en fatale slijtage van zowel lichaam als geest. Alsof begrafenissen ‘gewoon’ zijn.
Ik hou niet van begrafenissen. Tja, wie wel…
Binnen een paar minuten begin het snotteren bij mij. Het maakt niet uit of het afscheid een zeer dierbare betreft of een verre kennis — als je me bij het afscheid van een volslagen vreemde achter in de aula zou zetten, zouden de sluizen bij mij nog opengaan. Ik weet niet of er in Nederland professionele beklagers zijn, maar ik voldoe uitstekend voor zo’n baan (al zou ik hem niet willen hebben).
Ik moet eerlijk zijn, de laatste jaren heb ik een paar mooie afscheidsbijeenkomsten meegemaakt. Dat ik dacht: als het dan toch moet, dan maar zo.
En hoe zou het ook anders moeten? Je neemt afscheid van iemand en dat is verdrietig. Daar is weinig aan te veranderen. Maar die bijeenkomsten…
Momenteel is het wel iets anders. Met maximaal 30 in de aula. Na afloop samenkomen in de ontvangstruimte zit er niet in, dus in dit geval werd het een nazit op een terras. Met een eigenaar die aanvankelijk een beetje gespannen iedereen tot zitten maande.
Als het bij mij zo ver is, dan hoop ik dat diegenen die afscheid willen nemen, dat doen met een soort feestje. Uiteraard op mijn kosten. Een hapje, een drankje, muziek (mag ook vrolijk), wat beelden, en liefst zo min mogelijk toespraakjes. Waar mensen door elkaar kunnen lopen en kunnen zeggen: “O ja, weet je nog!” Meer een expositie dan een exposé.
Het soort feestje waar ik wél graag bij had willen zijn.