Met Sinterklaas 1984 kreeg ik het Blue Band basiskookboek cadeau, samengesteld door Pieternel Pouwels. Koken kon ik — die basis was allang gelegd door mijn ouders — en ik had ook al wel wat kookboeken. Maar dit was één van die onooglijke schatkamertjes waar je in je leven nu en dan tot je grote vreugde in terecht komt. Van buiten ziet het er niet uit, maar van binnen…

Het basiskookboek is precies dat: alles wat je moet weten om aan de slag te kunnen. Soepen, sauzen, vis, vlees, gevogelte, groenten, aardappelen, rijst, pasta, eieren, nagerechten, gebak. Plus een lijst van basistechnieken, kruiden, specerijen, en keukengerei. Gedrukt op stevig papier dat wel tegen een stootje kan. Niet te groot, niet te dik, in een stevig ringbandje, dus gemakkelijk te hanteren.
Alle basisrecepten en veel ‘gevorderde’ recepten zijn voorzien van duidelijke plaatjes van de diverse tussenstappen. Het belang van plaatjes wordt enorm onderschat in kookboeken. Luxe kookboeken grossieren vaak in prachtige stillevens van het eindresultaat — er zijn fotografen die hun brood verdienen met het fotograferen van eten. Maar zoals het er op die foto’s uitziet, ziet het er bij jou bijna nooit uit. En zelfs het mooiste gerecht kent tussenstadia die er heel wat minder appetijtelijk uitzien. Dan is het fijn om te zien dat wat er in jouw pan gebeurt echt zo hoort.
In totaal zouden er tot 1991 negen boekjes in de serie verschijnen, die ik (en mijn broertje) allemaal kregen. Ik heb ze niet allemaal even intensief gebruikt, ik ben bijvoorbeeld niet zo van het gebak. Maar ik val er nog regelmatig op terug.
Ik durf wel van mijzelf te beweren dat ik goed kan koken. Ik kook ook graag, het is voor mij ook een vorm van ontspanning. Ik hou van de logistiek, dat zal mijn nerdige bètabrein wel zijn. Een topkok ben ik niet, maar ik durf wel een experimentje aan. In mijn langlopende studietijd was het mijn gewoonte om, als er iemand bij me kwam eten, iets te maken dat ik nooit eerder had gemaakt. Dat gaf er wat extra spanning aan. Het is maar één keer misgegaan.
Recepten moet je kunnen ‘lezen’. Natuurlijk moet je de stappen volgen die erin beschreven staan. Maar je moet ook op voorhand een idee hebben van hoe het beschreven gerecht gaat smaken. Op die manier vallen sommige recepten af omdat je op grond van de ingrediënten of de bereidingswijze verwacht dat je het niet zo lekker gaat vinden. En bij andere gerechten begin je al te genieten voor je zelfs maar boodschappen hebt gedaan.
Dit was een pastagerecht uit een Blue Band-boekje dat er op papier wel smakelijk uitzag. Ik maakte het voor twee vrienden. Die hebben er voor zover ik kon beoordelen ook smakelijk van gegeten. Ik had al mijn twijfels onder het koken, en bij de eerste hap wist ik het zeker: dit is gewoon smerig. Dat heb ik ook bij het recept aangetekend: “Dit is smerig. NOOIT meer maken!”
Want dat doe ik ook: ik zet altijd bij een recept voor wie ik het gemaakt heb. Ik wil niemand iets voorzetten dat-ie al eens bij me gegeten heeft. (De oplettende lezer begrijpt dat dat vanzelf goed gaat als je voor je gasten altijd iets geheel nieuws maakt. Maar ik ben ook wat luier geworden in de loop der tijd…)
Mijn topprestatie was een negengangendiner voor vier personen. En dan ook negen echte gangen, niet zes keer van die laffe liflafjes die je in drie minuten in elkaar draait. Na afloop was ik volkomen gaar. En toen moest de afwas nog, want dat is een andere principe van me: een gast hoeft bij mij nooit af te wassen.
Ik kan rustig zeggen dat Blue Band mij gevormd heeft, in de keuken. En dat terwijl ik bij het koken nooit zelfs maar een grammetje Blue Band heb gebruikt…

