Onregelmatigheden

Vanochtend las ik in mijn poëziemomentje De rand van Marije Langelaar (uit de bundel Vonkt). In dat gedicht komen de volgende regels voor:

onregelmatigheden neem ik waar en rapporteer aan
de hoogste instantie.

Mijn hoofd struikelde even. Dat is niet erg hoor, goede gedichten laten je gedachten een beetje struikelen.

Ontbreekt daar niet iets? Moet dat niet zijn “en rapporteer ik aan”?

In “ik lees en ik denk na” kun je de tweede ‘ik’ weglaten: “ik lees en denk na.” Dat heet een samentrekking. Zo’n samentrekking mag alleen als wat je weglaat dezelfde vorm, betekenis en functie heeft als wat je laat staan. Ik klink hier heel geleerd maar ik moest het ook weer even opzoeken.

Het kan best lastig zijn. Je kunt je afvragen of er in de bovenstaande zin niet twee woorden zijn samengetrokken: ‘onregelmatigheden’ en ‘ik’. Stel dat er had gestaan

ik neem onregelmatigheden waar en rapporteer ze aan
de hoogste instantie.

Dan is alleen ‘ik’ een keertje samengetrokken. Het gaat over iemand die onregelmatigheden waarneemt en die dan rapporteert aan de hoogste instantie. Als je ‘ze’ weglaat staat er

ik neem onregelmatigheden waar en rapporteer aan
de hoogste instantie.

Dat betekent iets anders, hier is iemand aan het woord die twee verschillende dingen doet: onregelmatigheden waarnemen, en rapporteren (niet per se over onregelmatigheden) aan de hoogste instantie.

Wat zou de dichter bedoeld hebben?

Ik kwam er vanochtend niet uit en nu ook niet,

Het is niet erg. Onregelmatigheden zijn goed voor gedichten, daar kunnen je gedachten dan over struikelen.

Papieren badpak

Wandelend door mijn boekenkasten, op zoek naar de boeken die op de een of andere manier van belang waren in mijn leven, stuitte ik op mijn verzameling Bulkboeken.

In mijn herinnering had ik een paar jaar een abonnement gehad op Bulkboek, op school en nog een jaar of wat na mijn examen. Maar ik bleek dat abonnement nog vijftien jaar voortgezet te hebben, tot aan het moment dat Bulkboek er de brui aan gaf, in 1999. Ik heb er 150…

Bulkboeken waren goedkope uitgaven van Nederlandse literatuur door uitgeverij Knippenberg. De boeken werden op een soort krantenpapier gedrukt, op het formaat van een tijdschrift en voorzien van wat achtergrondinformatie over werk en auteur. Vooral gericht op het onderwijs, maar dat was kennelijk geen bezwaar voor oudere abonnees.

Eén van de Bulkboeken die zo’n veertig jaar geleden nieuwe werelden voor me opende is Het papieren badpak van Herman Pieter de Boer, met tekeningen van Pat Andrea. Het is een bloemlezing van korte verhalen met een absurdistische ondertoon, vaak ook een beetje broeierig.

Wat me zo fascineerde aan de verhalen was dat ze zich afspelen in een gemeenschappelijke wereld. Het is alsof je films bekijkt die op zich niets met elkaar te maken hebben, maar die wel allemaal dezelfde decors op de achtergrond hebben. Soms lopen er personages uit andere films door het beeld.

Ik vond het fantastisch, letterlijk en figuurlijk. Dat badpak zat mij als gegoten.

Gelukkig had de openbare bibliotheek een aantal bundels van De Boer op de planken staan, die ik heb verslonden.

En daarna heb ik Herman Pieter de Boer weer helemaal uit het oog verloren. Dus ik denk dat ik binnenkort maar weer eens een papieren badpak aan ga trekken.

De Duck-man

Ik ben opgegroeid met Donald Duck. Of eigenlijk met dé Donald Duck, het vrolijke weekblad. Mijn opa en oma hadden daar lang een abonnement op gehad, er lag altijd wel een stapel Ducks in de woonkamer. Toen ik negen jaar was kregen we zelf een abonnement. Wat een genot!

Ik kreeg al snel door dat er goede en minder goede verhalen in de Duck stonden. Sommige verhalen van de titelheld waren briljant, andere op zijn best middelmatig. En die heel goede verhalen, die leken wel van dezelfde tekenaar te zijn. Want dat Walt Disney niet zelf al die verhaaltjes had getekend, dat had ik inmiddels ook wel begrepen. Maar wie was deze mysterieuze Duck-meester?

Het mysterie was in de VS al zo rond 1960 opgelost. Ook daar was het lezers opgevallen dat er één tekenaar met kop en schouders boven de rest uitstak. Hij werd The Duck Man genoemd, en de Good Duck Artist. Achter die eretitels ging Carl Barks schuil. Hij begon al in 1935 voor Disney te werken, in eerste instantie bij de filmstudio. In de jaren veertig verschoof zijn werkterrein naar de tekenstrips.

In een kleine 25 jaar bedacht Barks onder andere Duckstad, oom Dagobert Duck, neef Guus Geluk, de nichtjes van Katrien, uitvinder Willie Wortel en zijn hulpje Lampje, de Zware Jongens, Zwarte Magica, Govert Goudglans, en niet te vergeten de Jonge Woudlopers.

De honderden verhalen die Barks schreef en tekende worden sinds 2011 opnieuw gepubliceerd door de Amerikaanse uitgever Fantagraphics, in min of meer chronologische volgorde. We zijn ongeveer op de helft.

Nu herlees ik de verhalen die ik als kind in de Donald Duck verslond. En wat een genot! Ze hebben niet aan kracht ingeboet, integendeel. Nu zie ik wat een geweldige tekenaar Barks was, wat een enorme visuele kracht hij had, wat een geweldig gevoel voor (komische) timing. Wat Laurel & Hardy deden voor de gefilmde slapstick, deed Barks voor de getekende versie daarvan.

En ik zie nu ineens de soms nauwelijks verhulde cynische knipogen naar snoeverij, hebzucht en machtsmisbruik. Barks deinsde er niet voor terug om de onhebbelijkheden van de Amerikaanse samenleving aan de kaak te stellen. Zijn helden zijn vooral anti-helden.

Ik zie ook de grote liefde die Barks had voor de wereld als een groter geheel. In diverse verhalen waarschuwt hij voor het ongebreideld uitbuiten van natuurlijke bronnen, roept hij op om te beschermen wat kwetsbaar is. En meestal weet hij die boodschap dan zo te verpakken dat je niet het gevoel hebt naar een ecodrammer te luisteren.

Zijn verhalen zijn geen sprookjes, zijn personages lopen krasjes op en trekken niet altijd aan het langste eind. Maar Barks is geen negativist. De humor en de verwondering staan voorop, pas daarna komt de boodschap.

Dat herlezen gaat geen moeite kosten, de komende tijd.

Terry de Tovenaar

Aanstaande mei is het precies twintig jaar geleden dat ik voor het eerst een boek las van de Engelse schrijver Terry Pratchett. Een vriendje van me, net als ik liefhebber van science fiction en fantasy, tipte me en leende me de eerste twee delen van de Discworld-serie.1

Ik was verkocht, in goudkleurig cadeaupapier met een grote glimmende strik eromheen.

Ik zou hier nu kunnen gaan vertellen waar Discworld allemaal over gaat, maar het is onbegonnen werk. Pratchett schreef 41 delen van de serie, voordat hij vijf jaar geleden overleed. Elk van die boeken is op zijn minst ‘goed’, de bulk is ‘erg goed’, een behoorlijk deel ‘geweldig goed’. Met de beschrijvingen van de personages die de boeken bevolken zou je op zichzelf al een boek zou kunnen vullen — en dat is uiteraard ook gedaan.

De Discworld is een platte wereld, een schijf die wordt gedragen door vier reusachtige olifanten. Die staan op hun beurt op het schild van gigantische schildpad A’Tuin, die langzaam door de ruimte peddelt. Op Discworld is het primaire element narrativium, de substantie van story, en van daaruit volgt al het andere. Magie is een alles doordringende kracht.

Tot zover niets bijzonders in fantasy-land, zou je zeggen.

De kracht van Pratchett is dat hij van Discworld een prachtige toverspiegel heeft weten te maken, waarin we voortdurend naar onszelf zitten te kijken. De bewoners van Discworld tobben met dezelfde existentiële vraagstukken als wij, maar dan vertaald naar een wereld die wordt gedreven door narrativium en magie.

Sommige boeken spelen zich volledig af in de megapolis Ankh-Morpork.2 Andere in het verre achterland, waar de magie in goede banen wordt geleid door de heks der heksen Granny Weatherwax. Sommige boeken nemen een historische of moderne ontwikkeling op de korrel: de filmindustrie, de muziekbusiness, de opkomst van communicatietechnologie. De (geo)politiek, religie, racisme, het komt allemaal voorbij.

Pratchett is overigens al vanaf het begin van de serie uitgesproken inclusief geweest: zijn krachtigste personages zijn mannen, vrouwen, kinderen, dwergen, een orang-oetan, een weerwolvin, allemaal zonder onderscheid. En de Dood.

Pratchett is de serieuze vragen nooit uit de weg gegaan. De Dood is een personage die in vrijwel elk boek terugkomt. De Dood is inderdaad een skelet gekleed in een lange mantel en hij draagt altijd een zeis en een zandloper. Maar de Dood rijdt ook op een paard dat Binky heet, hij heeft een eigen huis waar de huiselijkheid hoogtij viert, ook al is dan die alleen in grijstinten, en waar de keuken wordt bestierd door de chagrijnige huisknecht Albert.

Hoewel Pratchett wat zuiniger omspringt met zijn personages dan George R.R. Martin (de schrijver achter Game of Thrones) is niet iedereen een lang leven beschoren. Er gaan mensen dood op de Discworld, en dat is niet altijd leuk, ook al heeft de Dood altijd een luisterend eh… oor voor degenen die hij ontvangt. Toen Granny Weatherwax de Dood in het laatste deel ontving, zal er over de hele wereld in heel wat huiskamers een traan gelaten zijn.

En toch: de boeken van Pratchett zijn optimistisch, humoristisch, en bovenal humanistisch. Ik ken eerlijk gezegd geen schrijver die zijn werk zo volslagen heeft doordrenkt van humanistische principes. Hij is wel een moderne Charles Dickens genoemd, maar ik vind een vergelijking met Shakespeare ook niet onterecht, gezien zijn enorme reikwijdte van hoge tot lage cultuur, van drama tot komedie, met een groot oog voor het menselijk tekort.

Grote woorden misschien, maar in mijn ogen is Terry Pratchett één van de grootste schrijvers van onze tijd. De fantasy waarin hij zijn literatuur verpakte zal voor een deel van het publiek een belemmering zijn. Maar laten we wel zijn: hoeveel mensen lezen er tegenwoordig nog met enige regelmaat een Dickens of een Shakespeare? Voor echte literatuur moet je ook een beetje moeite wíllen doen.

Noten

  1. In het Nederlands heet de serie Schijfwereld. Over de vertalingen heb ik verschillende meningen gehoord, maar ik heb er nooit één gelezen.
  2. De grootste universiteit van Discworld is te vinden in Ankh-Morpork en heet Unseen University. Inderdaad: de UU bestond in een ander universum al lang voordat de Rijksuniversiteit Utrecht zich zo ging noemen. Deze UU wordt bevolkt door magiërs die mutatis mutandis verdraaid veel lijken op onze eigen wetenschappers, in hun streberigheid en ongeremde drang tot onderzoek. Zo wordt er geruzied over de vraag of het nou echt nodig is om een High Energy Magic-faciliteit te bouwen, en is er discussie over de vraag of schildpad A’Tuin voor eeuwig op weg is naar het oneindige (de steady state-theorie) of op zoek naar een partner (de Big Bang-theorie).