Ik begon aan de studie natuurkunde en intussen hield ik me nog steeds bezig met toneel.
Ik deed mee aan een eindexamenproductie voor de Academie voor Expressie door Woord en Gebaar, zoals de opleiding in Utrecht toen (nog net) heette. Het was een kinderstuk, gebaseerd op De augurkenkoning kan de pot op.
Bij Theater Kikker volgde ik spelcursussen.
Via de Uitwijk, het sociaal-culturele centrum van de universiteit, deed ik een cursus ‘De achterkant van het toneel’ (of zoiets — de exacte titel is me ontschoten). Daar werd meer inzicht gegeven in de herkomst van ons moderne toneel. We gingen ook op excursie. Naar de Stadsschouwburg, waar de Nationale Opera aan het opbouwen was, zodat we mooi konden zien hoe dat eraan toeging.
Maar het hoogtepunt was een visite aan Toneelgroep De Appel in Den Haag. Daar mochten we een dagje rondlopen terwijl regisseur Erik Vos bezig was met de repetities van Marat/Sade van Peter Weiss. Oftewel, in de volledige titel: De vervolging van en de moord op Jean-Paul Marat opgevoerd door de verpleegden van het krankzinnigengesticht van Charenton onder regie van de heer De Sade. Het hele Appeltheater werd daarvoor getransformeerd tot het gesticht, waarin de acteurs/patiënten min of meer vrijelijk konden rondbewegen.
We waren er op een dag dat er een scène werd gedaan met Sacha Bulthuis en Aus Greidanus. Wat ik me vooral herinner, omdat het diepe indruk op me maakte, was de manier waarop regisseur en acteurs worstelden met het materiaal. Er werd van alles uitgeprobeerd, vaak op aanwijzing van Vos, maar niet zelden ook op voorstel van één van de acteurs: “En als we het nou eens zo proberen?”
Ik had inmiddels via de cursus wel begrepen dat dat bepaald niet overal de norm was. Dat er genoeg gezelschappen waren waar de regisseur de touwtjes strak in handen had. Waar ‘nu een stap naar voren’ ook echt op dat moment precies één stap naar voren was, en niet twee stappen een fractie van een seconde later. Mij leek dat vreselijk, en nu begreep ik ook waarom. Wat ik hier zag was spelen, niet opvoeren.
Toen we weken later de uiteindelijke voorstelling bezochten, was er van de opzet die we tijdens de repetitie hadden gezien niets meer over. Ik moest zelfs moeite doen om de scène te herkennen. Er was dus nog een boel werk verzet.
Sacha Bulthuis leeft niet meer, en De Appel is dood. Te gronde gegaan aan kortzichtig ‘cultuurbeleid’ van mensen die dit soort activiteiten elitaire hobby’s noemen. Terugdenkend aan de ervaringen die ik had bij De Appel besef ik weer hoe broos ons cultuurlandschap is, en hoe het momenteel ligt te verdorren.
Overigens ontdekte ik bij het onderzoek voor dit stukje dat er destijds in 1986 een bekende naam op de speellijst stond van Marat/Sade. Jon van Eerd, vooral bekend als acteur in blijspelen en als theaterproducent die zich nu ook druk maakt over de steun (of het gebrek daaraan) voor de culturele sector. Ik moet heel eerlijk zijn: ik kan me hem niet herinneren. Maar ik heb hem dus gezien, toen.
