Test

Dertig jaar geleden had ik een vriendinnetje met wie ik in de zomer naar Londen ging. Daar woonde familie, dicht tegen het centrum aan. We zwierven door de stad. We ‘borrelden’ met goedkope smeerkaas en cider in Hyde Park. We bezochten Pollock’s Toy Museum, het leukste speelgoedmuseum dat ik ooit heb gezien.

Bij Foyles kocht zij een boek over cricket voor haar vader die daarin geïnteresseerd was. Cricket, dat was die sport op de BBC waar je soms doorheen zenderzwom. Mannen in gebroken-witte sweaters die op de maat van ondoordringbare regels een geheimzinnig spel speelden. Dat het leefde in Engeland was wel duidelijk. Terwijl wij die zomer door de stad schuimden hoorden we in winkels en op terrassen de radio. Nieuw Zeeland en India waren in het land.

“Ik leer het jou nog wel,” beloofde mijn vriendin. Dat had ze ook gezegd van klaverjassen, maar ze had het na een paar pogingen hoofdschuddend opgegeven.

Eenmaal thuis installeerde ze me op een dag voor de televisie in het studentenhuis waar ze woonde. Het was de tweede dag van de eerste wedstrijd tussen Engeland en India ‘op Lords’.

Zo’n wedstrijd, leerde ik, duurt vijf dagen en heet een Test, en anders dan de naam suggereert is het een wedstrijd op het allerhoogste niveau. Ik ontdekte ook dat er twee slagmannen in het veld staan, die niet per se hoeven te lopen als ze de bal hebben geraakt, en trouwens ook wél kunnen lopen als ze de bal níét hebben geraakt, en daar in beide gevallen ook nog punten mee kunnen verdienen. Dat de werper of bowler steeds zes ballen werpt vanaf de ene kant van het veld, waarna een andere bowler er zes vanaf de andere kant doet, en dat zo’n setje van zes een over heet. Dat die vreemde zwabberige armgebaren van de umpire allemaal een betekenis hebben, dat er van die umpire trouwens ook twee in het veld staan die bij elke over van rol wisselen, en dat de umpire altijd gelijk heeft.

Ik leerde ook al snel dat als een batsman honderd runs oftewel een century scoort, of een veelvoud daarvan, hij een staande ovatie krijgt. Een van de slagmannen in het veld, de captain van het Engelse team, deed dat namelijk. Hij kwam op 200 runs. Dat is, zo verzekerde mijn vriendin mij, héél véél. Mij zei het allemaal niets, maar op de een of andere manier raakte ik geïntrigeerd. Hoe kun je nu níet geïntrigeerd raken door een sport die leg before wicket kent als een manier om een slagman uit te schakelen?

De captain van het Engelse team heette Graham Gooch en ondanks zijn ietwat treurig uiterlijk zou hij die dag in totaal 333 runs scoren. Een triple Nelson, al zou ik dat pas later leren. En in de tweede innings deed hij er nog even 123 runs bij, waarmee hij een nog altijd ongeëvenaard record van 456 individuele runs in een Testmatch neerzette. Ik leerde later ook dat Lords de heilige grond is van het cricket, en dat het veld er schuin afloopt met een hoogteverschil van ruim 8 voet of tweeënhalve meter. Dat Engeland er in de twintigste eeuw nooit een match won tegen Australië, de erfvijand met wie al sinds 1883 wordt gestreden om de Ashes, een urntje ter grootte van een vuist. Ik leerde een scorekaart in een oogopslag lezen en statistieken interpreteren op een manier waar het RIVM nog een puntje aan kan zuigen. En ik leerde honderden totaal zinloze maar uiterst intrigerende trivia.

Ik kan niet zonder enige trots zeggen dat ik tweemaal een dag doorbracht op Lords tijdens een Test. Eenmaal zag ik er Engeland ingemaakt worden door Australië en eenmaal door Zuid-Afrika. De spannendste sportwedstrijd ooit die ik zag (op tv) was trouwens de finale van de Nat West Trophy in 1993 tussen Sussex en Warwickshire. Een bekende schrijver — was het Samuel Beckett? ik kan het helaas niet terugvinden — noemde cricket “the most divine way to waste your time”, of woorden van gelijke strekking.

Het vriendinnetje verdween uit beeld (we zien elkaar nog wel eens hoor) maar cricket bleef. Al verdween dat ook van regulier beschikbare televisiezenders. Man, wat zou ik nu graag weer eens een hele zondag voor de tv hangen tijdens een Test. Liefst één op Lords natuurlijk.