Rubo

Een tijdje terug had ik beloofd om te vertellen hoe onze hond Rubo aan zijn naam kwam. Want laten we eerlijk zijn, het is niet een veelvoorkomende naam.

Dat zat zo.

Wij waren in de herfstvakantie te gast bij een oom van mijn vader, die een boerderij aan de rand van Assen had. Bij dergelijke verblijven in Drenthe brachten we dan vaak ook bezoekjes aan andere familieleden van mijn vader, die dik gezaaid waren in die regio.

Eén van die familieleden was een neef (of achterneef, daar wil ik vanaf zijn) die toevallig juist een nest jonge hondjes had. Duitse staande korthaar, dat is de officiële aanduiding voor het type. Maar ik zag een stel heel knuffelbare hondjes. De rest van de vakantie heb ik vooral mijn moeder de oren van het hoofd gezeurd: “Mam, mogen we een hondje? Mam? Krijgen we nu een hondje? Mam?”

M’n ouders gingen overstag, we mochten een pup uitkiezen. Het werd een reutje met een grappig wit afgetekend ‘zadel’ in zijn verder chocoladebruine vacht. En toen kwam het probleem, want de neef van mijn vader fokte voor het stamboek. En dat knuffelbare hondje moest ingeschreven worden in het stamboek. Hij moest een naam hebben.

Duitse staanders kwamen wel meer voor in de familie. Die heetten dan bijvoorbeeld Nimrod, afgekort tot Nimmie, naar de bijbelse figuur die volgens de tradities een machtig jager was. Of Diana, naar de Romeinse godin van de jacht. Maar dat soort namen stond ons niet zo aan. ‘Bekende’ hondennamen als Pluto, Rakker of Fikkie vielen ook af. Het moest iets zijn dat bij ons paste, en bovendien een goede hondennaam kon zijn.

De oplossing lag uiteindelijk in het combineren van de eerste letters van onze achternaam met die van de neef, die Boelens heette. Ru+Bo=Rubo. Dat was ook meteen een goed roepbare naam.

Goed, probleem 1 was opgelost.

Probleem 2: de hond moet in het stamboek niet alleen een roepnaam hebben, maar ook een ‘achternaam’. De vader van Rubo heette Prix von der Insel. Hmmm… Zijn moeder heette Frida van de Jachtweide. Kijk, dat klonk al wat minder martiaal. En zo werd Rubo dus als ‘Rubo van de Jachtweide’ ingeschreven in het officiële stamboek. Voor wat betreft Rubo stopte de stamboom daar ook. Zijn vader en moeder hebben elders nog wel nageslacht voortgebracht. In het verleden ben ik Rubo op internet nog tegengekomen als het doodlopende takje in de familie Insel-Jachtweide, maar dat spoor is inmiddels verdwenen.

Ik denk niet dat Rubo er een nacht minder om geslapen heeft. Hij was eerst en vooral Rubo. En zoals dat gaat met honden: die gaan lijken op hun baasjes. Enigszins wars van uiterlijk vertoon, enigszins eigenwijs, behoorlijk nieuwsgierig, familiedier zonder al te uitbundig te worden.

Volgens één van mijn opa’s stond Rubo voor ‘Ruules BewakingsOrganisatie’. Maar Rubo was een jachthond, geen waakhond. Hij had waarschijnlijk vriendelijk meegeholpen met het naar buiten dragen van onze dure spullen, mocht het ooit zover gekomen zijn. Eén keer is hij met mijn vader meegeweest op jacht, bij weer een andere oom in Drenthe. Daar deed hij het goed, hebben wij begrepen. Dat zat er dus toch wel ingebakken, dat jachtinstinct. Van vuurwerk verblikte of verbloosde hij trouwens ook niet.

Nee, een waakhond was hij zeker niet. Als ik weer eens laat thuis kwam, richtte hij de kop even op uit zijn mand die in de keuken stond. Dan had hij een half verwijtende, half gerustgestelde blik, de plaatsvervangende ouder die toch blij is dat het kind weer thuis is.

Nog jaren na zijn dood, als ik in het donker de achterdeur opendraaide, dacht ik er onwillekeurig aan: nu wordt Rubo wakker.