Vijftig jaar geleden, in de nacht van 13 op 14 april 1970, hoorden drie mannen een luide knal ergens in hun voertuig. De stroomvoorziening haperde en ook andere instrumenten op het dashboard reageerden.
Dat zou al verontrustend zijn als je met je auto ’s avonds laat een eind van huis bent. Deze drie zaten niet in een auto maar in de Apollo 13, en ze waren 330000 kilometer van huis. De dichtstbijzijnde parkeerplaats was de Maan — maar de astronauten beseften al snel dat de landing die daar gepland was een no-go was geworden. Thuiskomen zou al een duivelse opgave zijn.
Van de gebeurtenissen rond het ongeluk is in 1995 een film gemaakt met Tom Hanks in de rol van vluchtcommandant Jim Lovell. Ik heb die film al meermalen gezien, en ik ben telkens weer diep onder de indruk. Dit weekend heb ik hem ook maar weer eens van stal gehaald.
Natuurlijk is het een film, een verbeelding, geen documentaire. Maar ik heb begrepen dat de film heel dicht bij de werkelijkheid blijft. Ik ben vooral onder de indruk van de vindingrijkheid van de bemanning en de mensen van NASA. Er moesten serieuze problemen worden opgelost.
De module waarin de astronauten zouden verblijven gedurende de vlucht naar de Maan en terug, was door een ontploffing in een zuurstoftank beschadigd geraakt. De bemanning trok zich daarom gedurende een groot deel van de reis terug in de maanlander. Dat voertuig was echter niet berekend op een langdurig verblijf van drie personen: bij de maanlandingen daalden er steeds twee astronauten af in de lander, terwijl de derde rondjes bleef draaien rond de Maan. Er was weliswaar voldoende zuurstof aan boord, maar de hoeveelheid kooldioxide liep te hoog op. Er moest dus een filter worden gefabriceerd uit enkel materialen die de astronauten aan boord hadden.
(Tekst gaat door onder de foto.)

Een ander probleem was de stroomvoorziening. De landing zou moeten plaatsvinden in de neuskegel van de beschadigde module (de maanlander was daarvoor veel te fragiel en moest worden afgestoten). De vraag was of er wel voldoende stroom geleverd kon worden om de boordcomputer weer op te starten.
In de film wordt er een bloedstollende race tegen de tijd van gemaakt. En dat was het in werkelijkheid natuurlijk ook.
Het lukt allemaal. Op 17 april 1970 landt wat er over is van Apollo 13 in de Stille Zuidzee en kan de wereld weer even opgelucht ademhalen.
Voor mij is het een hoopgevende film. Natuurlijk is een kapotte Apollo niet te vergelijken met een pandemie, maar de menselijke vindingrijkheid en het doorzettingsvermogen zijn in beide gevallen van cruciaal belang.
Er is trouwens nog een dunne link tussen het verhaal van de Apollo 13 en onze huidige situatie. Astronaut Jack Swigert, in de film gespeeld door Kevin Bacon, werd op het laatste moment aangewezen als vervanger van Ken Mattingly, die mogelijk besmet kon zijn met rodehond. Aan de vooravond van de lancering neemt de bemanning afscheid van familie en vrienden, door een brede weg en linten van elkaar gescheiden om besmettingen te voorkomen. Historisch niet juist, die afscheidsceremonie werd pas veel later ingevoerd ten tijde van de Space Shuttle. Maar wel herkenbaar.
