Moes

Vanochtend rende ik de deur uit om even snel de wekelijkse boodschappen te doen. Struikelde ik over een pakketje dat daar was achtergelaten. O ja, mijn baas had bij een afdelingsoverleg twee dagen eerder zoiets geroepen als “morgen wordt er bij jullie aangebeld, dan moet je wel opendoen hoor!” Geen bel gehoord, gisteren, maar dat kan heel goed aan mijn bel liggen.

Dus pakketje (“hm, best zwaar…”) naar binnen geschoven en door naar de Appie. Het was rustig, bij de Appie. En ze hadden weer bloem. Ik gebruik niet veel bloem, maar net toen ik weer eens een pak dacht mee te nemen was er een bloemkrach. Grote mandarijnen hadden ze ook weer. Dat is toch wel mijn favoriet, de grote mandarijn. Dus ik kan er weer even tegen, qua fruit en bloem.

Wel een beetje jammer dat ik vorige week m’n fijne kleine beslagkom in stukken heb laten vallen. Nu heb ik voldoende bloem maar geen goede beslagkom. Ik hoop dat we niet midden in een kleinebeslagkommenkrach verkeren…

Thuis eerst maar eens dat pakket van m’n baas opengemaakt. Dat bleek vol fruit te zitten — bedankje aan de afdeling voor al het werk dat er is verzet de afgelopen weken om ons onderwijs en onderzoek draaiende te houden.

Qua fruit kan ik er nu dus écht weer even tegen. De appels heb ik al tot moes gekookt, dat zijn weer een paar porties voor de diepvries.

Nu begrijp ik ook ineens die foto van een fruitschaal die een collega gisteravond in een Teams-kanaal plakte.

Auditie

Toen ik van de middelbare school kwam moest ik direct in dienst. Ik had iets te veel tijd verspeeld met cabaret en toneelspelen en schoolkranten maken en klooien met computertjes en zittenblijven. En omdat ik ook enige bezwaren had tegen de militaire dienst, werd ik tewerkgesteld (ja, zo heette dat) als erkend gewetensbezwaarde. De vervangende dienst duurde langer dan de militaire dienst, zodat ik daar ook nog eens extra jaar aan dreigde te verspelen.

Iemand suggereerde dat er misschien een uitweg was: je kon een paar maanden eerder uit dienst als je aan een opleiding begon. Hm, dat klonk interessant. Maar welke opleiding zou er nu in januari beginnen? Niet de universitaire studie natuurkunde die ik op het oog had.

Ik ontdekte dat als je auditie deed bij de Toneelschool Amsterdam, en je door de eerste ronde kwam, je aan een soort vooropleiding begon. Echt heel serieuze ambities om naar de Toneelschool te gaan had ik niet. Ik vermoedde dat natuurkunde betere carrièrekansen bood. Bovendien: met toneel kon je ook in je vrije tijd bezig zijn, maar ik zag mezelf nog niet op een regenachtige zondagmiddag de diepere structuur van de kwantummechanica doorgronden alleen maar omdat ik toch even niets anders te doen had.

Auditie doen op de Toneelschool. Dat klonk ook eigenlijk wel spannend. Waarom niet?

Ik studeerde met hulp van Joop, één van de leraren die bij mijn echte toneeldebuut betrokken waren, een monoloog in uit de Agamemnoon. Dat was de helft van de auditie. De andere helft bestond uit een korte improvisatie die je ter plekke kreeg opgedragen door de toelatingscommissie.

Het zou stoer zijn als ik nu kon zeggen dat ik door drie bekende toneeldocenten was beoordeeld. Maar ik heb geen idee meer wie er in die commissie zaten. En ik vermoed dat de leden van de commissie, als ze nog in leven zijn (en dat gun ik ze van harte), ook geen idee meer hebben dat ze ooit een oordeel hebben geveld over een langharige knul die een beetje halfhartig auditie kwam doen.

Van de mensen die auditie deden konden er zo’n 40 aan de voorselectie beginnen en uiteindelijk 20 aan de opleiding. Achteraf hoorde ik dat er meer dan 180 aanmeldingen waren geweest dat jaar.

Ik geloof niet dat ik het heel erg slecht deed, dus het zal geen kwade opzet zijn dat ze op de afwijzingsbrief vergeten hadden mijn naam in te vullen bij de aanhef. De afwijzing vond ik jammer, maar niet heel erg. En achteraf zou ik er ook niet veel aan hebben gehad. De vooropleiding begon pas als mijn diensttijd al zo goed als afgelopen was. Was ik even vergeten na te kijken.

Het enige wat ik jammer vind is dat ik niet weet (en zo snel ook niet heb kunnen vinden) wie er in 1986 dan wél aan de toneelopleiding in Amsterdam begonnen, terwijl ik me in Utrecht op de beginselen van de natuurkunde stortte. Zaten daar nu bekende namen tussen?

En achteraf had ik wel gelijk: een toneeltekst blijkt op een regenachtige zondagmiddag gemakkelijker te doorgronden dan de kwantummechanica.

Kubus

Wie kent hem nog, de kubus van Rubik? Of moet ik zeggen: wie kent hem níét?

Het ding werd aan het begin van de jaren ’80 ineens waanzinnig populair. Overal doken handleidingen op waarmee je je kubus op orde kon draaien. Er bleek ook interessante wiskunde achter te zitten. Douglas Hofstadter schreef er in de Scientific American juichende stukken over en voorspelde de kubologie een bloeiende toekomst. Een paar jaar later hoorde je er niemand meer over. Sic transit gloria cubi…

Ik had er twee. Een echte, met het stempel van Rubik erop, en een nepper. De nepper was mijn favoriet. De blokjes zaten net iets minder strak tegen elkaar aan, zodat je veel sneller kon draaien. Want daar ging het uiteindelijk om: hoe snel je je kubus kon ‘oplossen’ als-ie in de war was gedraaid.

Met een beetje grafiet werd-ie nog rapper. Daar waren ook al hele discussie over: olie, vet, andere substanties? Ik vond grafiet het fijnste. Dat gaf je kubus wel een beetje vreemd luchtje, maar hij werd er veel minder snel glibberig van. Glibberige kubussen, die moest je vermijden. Het moest glijden, niet glibberen.

Ik weet niet meer wat mijn persoonlijk record was, maar het lag ergens tegen de halve minuut. Ik heb gelezen dat het je tienduizend uur oefening kost om ergens volledig ‘onbewust bekwaam’ in te worden. Dan heb je de handelingen geïnternaliseerd en doe je wat je moet doen zonder er bewust over na te denken. Tienduizend uur. Als je die uitsmeert over tien jaar, ben je nog altijd bijna drie uur per dag aan het oefenen.

Zo lang heb ik er niet over gedaan, en ik ben het inmiddels ook weer helemaal vergeten. Maar destijds kon je me midden in de nacht wakker maken en een verwarde kubus aanbieden, die ik dan gemakkelijk binnen de minuut weer op orde kon krijgen. Het kostte me waarschijnlijk meer tijd om m’n bril te vinden.

Ik organiseerde zelfs een keer een kubuswedstrijd op school, in een middagpauze in de kantine. Zelf deed ik daar natuurlijk niet aan mee. Ik zorgde ervoor dat al die kubussen precies dezelfde beginstand kregen, waarna de deelnemers er op los mochten. De beste drie mochten het met een andere wirwar nog een keer proberen voor de hoofdprijs. Geen idee meer wat die was, maar het zal ongetwijfeld iets kubus-gerelateerd zijn geweest.

Er was veel animo voor. Ik denk dat ik de dag tevoren met zo’n twintig kubussen naar huis ging om ze te prepareren. En hoewel ik toch al behoorlijk was ingewijd in de geheimen van de kubus, leerde ik daar toch nog iets nieuws: afwasmiddel was niet het juiste glijmiddel. Niet alleen werd de kubus er buitengewoon glibberig van en verschenen er hier en daar belletjes — met een beetje pech glibberde hij zelfs helemaal uit elkaar. Dat overkwam mij, en de volgende dag de eigenaar van de kubus. Er hing bovendien een uitgesproken citroengeurtje over de wedstrijd.

Maar we hebben er wel plezier mee gehad, met die kubus.

Kubus. Nepper, maar hij draait wel heel lekker. Hij glijdt…

Gemis

Ik kom al een tijd niet meer in de stad.

Ik mis de mensen niet,
schouder aan schouder op de gracht.

Des te meer mis ik sinds afgelopen zomer
de Literaire Boekhandel aan de Lijnmarkt.

Ik mis de boeken rug aan rug
en veel meer nog de mensen,
hun schouders onder de winkel.

Een andere boekhandel is als een nieuwe relatie.

Je moet aan elkaar wennen, dat kost tijd:
wennen aan elkaars schouders, elkaars rug.

Ik kom al een tijd niet meer in de stad.

Uitlaten

Wij hadden ooit een hond. Geweldig beest, een Duitse staander. Hij heette Rubo — ingewikkeld verhaal, vertel ik nog wel een keer. Ik zou nu ook wel weer een hond willen hebben. Ik hou om allerlei redenen niet zo van katten, honden vind ik wel heel leuk. Niet ieder type, maar zo’n staander, of een labrador…

Maar ik woon in een flat en ik ben onder normale omstandigheden op werkdagen weg. Honden zijn gezelschapsdieren, die bovendien beweging nodig hebben, zeker de types die mij aanstaan. Je moet een hond goed kunnen uitlaten. De polder in, als het even kan. Ik deed dat graag, met Rubo. De polder lag om de hoek. Hier zit dat er niet in.

Nu heb ik een auto die ik nu en dan moet uitlaten. Anders loopt de accu leeg. Ik hou om allerlei redenen niet zo van auto’s. Maar ja, ik heb ook een caravan. Die is niet zo groot, maar met de fiets ga ik die niet trekken. Dus dan ook maar een auto.

Pre-corona reed ik in ieder geval eens per week op en neer naar Maartensdijk, waar mijn toneelclubje zit. Dan is zo’n auto toch wel handig. Maar ja, pre… Dus nu laat ik eens in de zoveel tijd de auto uit.

Flauwe grap: wat hebben honden en auto’s gemeen?
Uitlaten.

Op zoek naar de lengte

Waar zeelieden en reizigers in den vreemde al eeuwenlang zeer nauwkeurig konden bepalen op welke breedte (de noord-zuidpositie) ze zich bevonden, was de lengte (de oost-westpositie) een groot probleem. In de late zeventiende eeuw, als de Europese zeemachten in hoog tempo hun overzeese gebied proberen uit te breiden, wordt dat probleem zo acuut dat verschillende overheden beloningen uitloven voor het vinden van een betrouwbare methode voor de lengtebepaling. Immers, als je nieuw land claimt moet je wel overtuigend kunnen vastleggen waar dat land zich bevindt.

In Engeland leidt dat, in 1714, tot de oprichting van de Board of Longitude en het uitloven van een prijs van £20000,– (destijds een fortuin) voor degene die de lengte tot op een halve graad nauwkeurig kan bepalen.

John Harrison is een onopvallende klokkenmaker die inzet op een nauwkeurig uurwerk. Als je namelijk een klok hebt die de tijd exact weergeeft, dan kun je uit de afwijking die de zonnetijd ten opzichte van jouw klok heeft bepalen hoe ver je naar het oosten of westen bent opgeschoven. Maar klokken zijn aan het begin van de 18ᵉ eeuw nog behoorlijk onbetrouwbaar. Dat geldt al voor klokken die zich op een rustig plekje bevinden, de omstandigheden aan boord van een schip maken het alleen nog maar erger.

Als Harrison aan zijn project begint heeft hij al een aantal opzienbarend nauwkeurige klokken gebouwd, die voor een groot deel uit hout zijn gemaakt. In 1736 presenteert hij zijn eerste zee-klok, een apparaat dat zo nauwkeurig is dat hij grote namen achter zich krijgt. Maar Harrison is zelf niet tevreden over zijn werk, en gaat, met goedvinden en financiële steun van de Board aan de slag op zoek naar een nog betere klok. Zijn meesterwerk levert hij pas in 1759 in de vorm van een ‘zakhorloge’, de H-4.

Maar in de tussentijd zijn de kansen voor Harrison gekeerd. Toen hij begon bestond de Board uit enthousiaste aanhangers van een mechanische oplossing voor het lengteprobleem, maar nu wordt de opinie gedomineerd door astronomen, die menen dat een klok nooit de nauwkeurigheid en betrouwbaarheid kan bieden die de sterrenhemel wel biedt. Harrisons grootste antagonist is de astronomer royal, Nevil Maskelyne, die er geen been in ziet om Harrisons instrumenten te mishandelen. De premie wordt na een zeer negatief rapport van Maskelyne niet uitgekeerd (en zal trouwens nooit aan iemand worden toegekend). Het duurt nog jaren voor Harrison de waardering krijgt die hem rechtens toekomt.

De Amerikaanse Dava Sobel schreef in 1995 over deze geschiedenis het boek Longitude, met als ondertitel The True Story of a Lone Genius Who Solved the Greatest Scientific Problem of His Time. Dat klinkt nogal ronkend, maar dat is het boek geenszins. Integendeel, het is één van de beste populair-wetenschappelijke boeken die ik ken.

Sobel schrijft in warm en boeiend proza over de wederwaardigheden van Harrison, zijn zoon en zijn geestelijke erfgenamen, zonder te vervallen in effectbejag of nawijzerij. Ze had er bijvoorbeeld voor kunnen kiezen om Maskelyne als een bruut af te schilderen, maar dat doet ze niet. Hij is een nare man, zoveel is duidelijk en dat is genoeg.

Het boek is ook kort: niet te kort, maar ook zeker niet te lang. Een mindere auteur had ongetwijfeld zijn kans schoon gezien om er een dikke pil van te maken. Dat Sobel ook niet voor díe valkuil is gezwicht verdient niets dan lof.

Voor wie wat afleiding zoekt is Longitude een absolute aanrader. Wees niet bevreesd voor ingewikkelde en langdradige technische uitweidingen, want daar doet Sobel niet aan. Alles wat je weten moet, vertelt ze in heldere gewonemensentaal. En zelfs als de wetenschap je toch boven de pet gaat, houd je er altijd nog een intrigerend en ontroerend avontuur aan over. Ik heb begrepen dat de Nederlandse vertaling Lengtegraad een stuk taaier is. Dus als je het Engels enigszins machtig bent, lees het dan in de oorspronkelijk taal. Dat is het waard.

Challenge

Ik werd ‘uitgedaagd’ om iedere dag een zwartwit-foto van mijn dagelijkse leven op Facebook te posten. Tien dagen lang, geen commentaar, geen mensen op de foto, en iedere dag iemand anders uitdagen.

Hij kwam van mijn lieve moeder, die weer was uitgedaagd door een nichtje. En ik kan geen nee zeggen tegen mijn moeder. Ik kan sowieso slecht nee zeggen (dat heb ik van mijn moeder), misschien heb ik daarom ook wel zo’n hekel aan dit soort challenges.

Nu is deze behoorlijk onschuldig. Je hoeft immers helemaal niet te reageren, en zelfs als je reageert hoef je niet veel te doen. Ik vermoed ook dat niemand gaat natrekken of al die uitgedaagden de uitdaging daadwerkelijk zijn aangegaan. Maar het voelt bij mij toch als een soort morele druk.

Zes jaar geleden was de ice bucket challenge ineens populair. Wie werd uitgedaagd moest een emmer ijswater over zijn kop keren óf geld overmaken aan het ALS-onderzoek. Ik vroeg me destijds af wat ik zou doen als iemand mij zou uitdagen. Weigeren, besloot ik ten slotte. Zowel de emmer als de donatie. Ik vond schrijver en ALS-patiënt Pieter Steinz aan mijn zijde, die in de NRC van 6 september 2014 de woorden ‘emotional blackmail’ gebruikte. Gelukkig heeft niemand me ooit uitgedaagd.

Met al die Facebook-challenges (foto’s, films, platenhoezen, boekomslagen en zo meer) moeten er een heleboel mensen zijn die wél nee zeggen. Immers, als iedereen de uitdaging accepteert en iedereen dus in tien dagen tijd tien personen ‘aansteekt’, dan zou je toch verwachten dat Facebook ontploft met foto’s, films, platenhoezen en boekomslagen. En dat is niet zo.

(De nerd in mij zit nu te bedenken of je zonder uitgebreide metingen toch snel kunt vaststellen wat de werkelijke overdrachtsfactor, de R, is. Die is waarschijnlijk niet heel veel groter dan 1. Dat is wat deze tijd met je doet…)

Het werkelijke morele dilemma zit voornamelijk in mijn eigen hoofd. Ik kan geen nee zeggen. Dus geef ik er dan maar een draai aan, en zit ik nu al bijna een jaar iedere week een boekomslag te posten — zonder iemand uit te dagen. En plaats ik nu elke dag een zwartwit-foto — zonder iemand uit te dagen.

Daar moet toch eens verandering in komen, dacht ik zo, en dat ga ik nu in gang zetten.

Stap 1 is om voortaan wel gewoon nee te zeggen (of niet te reageren, maar dat vind ik dan weer niet netjes).

Stap 2 is… een challenge. Namelijk de uitdaging aan al die challengers om hun challenge niet langer als een uitdaging te verpakken, maar als een uitnodiging:

Vandaag post ik …, met deze bijzonderheden, dag 1/n. Ik zag de uitnodiging van … en nu nodig ik zelf iedereen uit om met mij mee te doen!

Dat klinkt toch ook meteen veel vriendelijker?

Kijken of we Facebook op deze manier wél kunnen laten ontploffen. Of is het dan weer een challenge?

Alleman

Afgelopen vijf mei had ik niet zo’n zin om naar het Bevrijdingsconcert te kijken. En toch wilde ik iets… ‘Nederlands’ doen. Dus heb ik Alleman opgezet, een film van Bert Haanstra uit 1963 met commentaar van Simon Carmiggelt en muziek van Otto Ketting. Ik hou van de films van Haanstra. Hij is de ultieme observator.

1963. Het jaar voordat ik werd geboren. Nederland zag er anders uit en toch niet.

Een paar observaties. Natuurlijk vallen de verschillen met nu op:

  • De mannenkleding in de film is overwegend sterk gedateerd. Jongemannen dragen vaak een stropdas en niet zelden een wat ouwelijke regenjas. En veel lompe schoenen.
  • Vrouwen zien er juist af en toe opmerkelijk hedendaags uit. Blijkbaar zitten we nu in een retrogolf die teruggrijpt op de vroege jaren ’60. Maar het geldt zeker niet voor álle vrouwen. Oudere vrouwen, en dan hebben we het over 50+, gaan steevast in bloemetjesjurken door het leven. En ze dragen hoofddoekjes om het kapsel te beschermen.
  • Beelden van een miss-verkiezing. Woeps, die zouden nu écht niet meer kunnen. Dit is de categorie ‘verwerpelijke vleeskeuring’…
  • Er wordt trouwens ook flink wat afgerookt. Mannen, vrouwen, pubers, ze lopen vrolijk walmend door het beeld.
  • Nederland is sterk verzuild en al die zuilen hebben hun eigen clubs met hun eigen uniform. Er wordt veel in colonne gemarcheerd en gezongen.

Er zitten ook beelden in die herkenning oproepen en tegelijk bevreemden:

  • Bij de Dodenherdenking staat iedereen stijf stil op straat. Natuurlijk moest ik meteen denken aan wat ik daar zelf een dag eerder over schreef.
  • Beelden van de Varsity, vermoedelijk op het Amsterdam-Rijnkanaal bij Kanaleneiland, waar tot 1969 het noordelijke eindpunt van die roeiwedstrijd was. Niet heel veel later zou ik daar zelf als klein jongetje naar de toegestroomde studenten kijken.
  • (Amateur)toneel! Met een souffleur onder zo’n kapje in het podium (ik heb nog nooit met een souffleur gewerkt, in ieder geval niet met eentje op die plek). En met een trekkenwand waar nog mannen aan touwen staan te hijsen — met allemaal een peuk in de mond.
  • Twee jongetjes die door agenten worden opgejaagd omdat ze hebben zitten klieren op een verlaten bootje… Wat zou Femke Halsema denken bij die scène?

En voor degenen die de film zelf nog eens gaan zien, een leuk zoekplaatje. Op een zeker moment komt zanger Jan Smit voorbij, in een botsautootje, met een peuk in de mond. Hij is het niet echt natuurlijk, Jan Smit ligt dan nog meer dan 20 jaar in het verschiet. Maar hij lijkt er wel verdraaid veel op. Want dat kun je toch wel constateren: die mensen in 1963, die leken wel veel op ons.

De eerste keer

De eerste keer was 22 september 1983. Een donderdag. In een oude schoolagenda heb ik op die dag genoteerd: “Toneel, lokaal van Joop”. Het was mijn eindexamenjaar. Mijn cabaretactiviteiten lagen stil, want mijn vaste maatje Eric was al van school. Dus nu wilde ik het wel eens proberen met toneel.

Een toneelstuk is zeker op een gymnasium een verplicht nummer. Een groepje leraren, waaronder deze Joop, leraar klassieke talen, en Han waarover ik al eerder schreef, wilden meer. Ze hadden cursussen gedaan. En Joop had een ‘verlanglijst’ van stukken die hij graag wilde doen.

Bovenaan het lijstje stond Agamemnoon, van Aischulos, de opening van de trilogie die we kennen als de Oresteia. Klassiek drama. De Griekse opperbevelhebber Agamemnoon keert na tien jaar als overwinnaar terug uit de Trojaanse oorlog. Aan zijn zijde Kassandra, die voorspellende gaven heeft maar door niemand wordt geloofd. Wars van haar waarschuwingen loopt Agamemnoon rechtstreeks in de armen van zijn vrouw Klytaimnestra, die het tijdens zijn afwezigheid heeft aangelegd met zijn neef Aigisthos. Veel liefde is er niet tussen de familieleden: Aigisthos heeft nog een appel te schillen met zijn neef en steekt de koning dood terwijl die een bad neemt. De familievete is een langlopende zaak. Agamemnoon en Aigisthos zijn al de vierde generatie die leiden onder de vloek die de goden afriepen over hun onaangename overgrootvader, Tantalos.

Met Tantalos zou ik later ook nog te maken krijgen, toneelmatig, maar dat duurt nog even.

Agamenoon dus. Ik vermoed dat er op die 22ᵉ september een eerste bijeenkomst was rondom het stuk. Waarschijnlijk hebben Joop en Han daar hun plannen ontvouwd. En die waren ambitieus. De hele gymzaal zou worden omgetoverd tot toneelvloer, met op drie plekken podia verbonden door loopbruggen. (Wij hadden niet een heel grote gymzaal hoor.)

Er waren zes individuele rollen te vergeven, en er moest een ‘koor’ optreden zoals dat ook in de klassieke tekst wordt opgevoerd: de burgers van Argos, die de handelingen van commentaar voorzien. Maar we begonnen niet meteen met het stuk. Eerst werden er oefeningen gedaan en improvisaties. Daarna waren er ‘audities’ voor de rollen.

Ik kreeg de rol van de bode, die vooruit is gestuurd om het thuisfront te verwittigen van de terugkeer van de koning. Wow! Dat was nog eens wat anders dan de sketches die ik tot dan toe had gedaan. En in de tweede helft van het stuk werd ik onderdeel van het koor.

Omdat ik zo half mei van mijn examenverplichtingen af was, kon ik extra veel tijd in het stuk en alles eromheen steken. Ik maakte het programmaboekje, waarvoor ik lekker in de klassieke geschiedenis kon duiken. Heerlijk! We hadden repetitieweekends. Geweldig! We renden door de school op momenten dat daar niemand anders was. Groots!

Van de uitvoeringen zelf herinner ik me niet veel meer, behalve een soort van permanente gelukzaligheid. Mijn blik was sowieso wazig, want ik speelde zonder bril. (Ik had van tevoren nog een halfuurtje heen en weer gelopen over de podia, omdat de loopbruggen hoger waren dan de vloertjes die ze verbonden, en zonder bril was het toch een beetje gokken waar de overgang zat…)

Toen het voorbij was wist ik zeker: hier wil ik meer van!

Bevrijding

Dit is mijn vijftigste blog tijdens de crisis. Toen ik de eerste schreef, op 17 maart, had ik niet bedacht dat de 50ᵉ dan op 5 mei zou vallen. Ik was er sowieso nog niet vanuit gegaan dat ik vijftig dagen achtereen een blog zou gaan schrijven. Ik ging op dat moment eigenlijk nergens vanuit, behalve dat schrijven misschien een zekere ontspanning zou opleveren.

Het viel ook niet altijd mee om een tekst uit te werken. Soms diende een onderwerp zich op een natuurlijke manier aan, soms moest ik eindeloos om de klok heen draaien voordat ik de klepel vond. Soms vloeide de tekst moeiteloos uit mijn hoofd, soms was het een worsteling om alles op de goede plek te krijgen, de overbodige franje te verwijderen (“kill your darlings!”) en een bevredigend punt te maken. Maar het is steeds gelukt, en ik vind zelf dat er een paar mooie exemplaren tussen zitten.

Ik had me voorgenomen om positief te blijven. Geen gesip over mijn eigen toestand, geen gemopper over de algemene toestand, geen cynische analyses van het beleid, geen alarmistische vergelijkingen van statistieken. Dat is geloof ik wel gelukt.

Ik had me ook voorgenomen om ‘vooruit te schrijven’: tijdloze onderwerpen die je alvast kunt uitwerken zodat je ze in tijden van gebrekkige inspiratie in kunt zetten. Blog-jokers, zeg maar. Dat is niet gelukt. Ik heb nu een voorraad van één. Plus een lijstje met onderwerpen. Op mijn tafel ligt permanent een notitieblokje met pen klaar, voor als me iets te binnen schiet tijdens het eten of televisie kijken.

Of het allemaal interessant is en of het stilistisch allemaal deugt kan ik niet goed zelf beoordelen. Het gaat toch vaak over mijzelf, al probeer ik het wel breder te trekken. Maar aan de reacties te merken waarderen jullie, de lezers, het. En dat geeft mij dan weer steun om door te ploeteren. En het geeft mij een bepaalde vrijheid. Ik ga mijn huis zo min mogelijk uit, maar in mijn hoofd kan ik nog steeds naar buiten om daar mensen te ‘ontmoeten’ (en als ze wat terug zeggen is dat wel zo fijn). Dus in zekere zin is deze blog voor mij ook een bevrijding.

Ik ga voort zolang ik het nodig vind, al kan ik opnieuw mezelf niet beloven dat het me elke dag blijft lukken.