Wie kent hem nog, de kubus van Rubik? Of moet ik zeggen: wie kent hem níét?
Het ding werd aan het begin van de jaren ’80 ineens waanzinnig populair. Overal doken handleidingen op waarmee je je kubus op orde kon draaien. Er bleek ook interessante wiskunde achter te zitten. Douglas Hofstadter schreef er in de Scientific American juichende stukken over en voorspelde de kubologie een bloeiende toekomst. Een paar jaar later hoorde je er niemand meer over. Sic transit gloria cubi…
Ik had er twee. Een echte, met het stempel van Rubik erop, en een nepper. De nepper was mijn favoriet. De blokjes zaten net iets minder strak tegen elkaar aan, zodat je veel sneller kon draaien. Want daar ging het uiteindelijk om: hoe snel je je kubus kon ‘oplossen’ als-ie in de war was gedraaid.
Met een beetje grafiet werd-ie nog rapper. Daar waren ook al hele discussie over: olie, vet, andere substanties? Ik vond grafiet het fijnste. Dat gaf je kubus wel een beetje vreemd luchtje, maar hij werd er veel minder snel glibberig van. Glibberige kubussen, die moest je vermijden. Het moest glijden, niet glibberen.
Ik weet niet meer wat mijn persoonlijk record was, maar het lag ergens tegen de halve minuut. Ik heb gelezen dat het je tienduizend uur oefening kost om ergens volledig ‘onbewust bekwaam’ in te worden. Dan heb je de handelingen geïnternaliseerd en doe je wat je moet doen zonder er bewust over na te denken. Tienduizend uur. Als je die uitsmeert over tien jaar, ben je nog altijd bijna drie uur per dag aan het oefenen.
Zo lang heb ik er niet over gedaan, en ik ben het inmiddels ook weer helemaal vergeten. Maar destijds kon je me midden in de nacht wakker maken en een verwarde kubus aanbieden, die ik dan gemakkelijk binnen de minuut weer op orde kon krijgen. Het kostte me waarschijnlijk meer tijd om m’n bril te vinden.
Ik organiseerde zelfs een keer een kubuswedstrijd op school, in een middagpauze in de kantine. Zelf deed ik daar natuurlijk niet aan mee. Ik zorgde ervoor dat al die kubussen precies dezelfde beginstand kregen, waarna de deelnemers er op los mochten. De beste drie mochten het met een andere wirwar nog een keer proberen voor de hoofdprijs. Geen idee meer wat die was, maar het zal ongetwijfeld iets kubus-gerelateerd zijn geweest.
Er was veel animo voor. Ik denk dat ik de dag tevoren met zo’n twintig kubussen naar huis ging om ze te prepareren. En hoewel ik toch al behoorlijk was ingewijd in de geheimen van de kubus, leerde ik daar toch nog iets nieuws: afwasmiddel was niet het juiste glijmiddel. Niet alleen werd de kubus er buitengewoon glibberig van en verschenen er hier en daar belletjes — met een beetje pech glibberde hij zelfs helemaal uit elkaar. Dat overkwam mij, en de volgende dag de eigenaar van de kubus. Er hing bovendien een uitgesproken citroengeurtje over de wedstrijd.
Maar we hebben er wel plezier mee gehad, met die kubus.
