Nu het sociale leven stilligt is het een mooie tijd om weer eens op wandeling te gaan door mijn boekenkast. Veilig en vertrouwd, dit zijn momenteel de vrienden die ik wél veilig een hand kan geven.
Maar waar te beginnen?
Ik zal eerlijk zijn: escapisme is mij bepaald niet vreemd (ik zei dat vandaag ook al in mijn wekelijkse boekomslag op Facebook). Superzware onderwerpen ga ik uit de weg. La Peste van Albert Camus heb ik gelezen (en ook nog in het Frans) dus dat hoeft nu even niet. Literaire afstand houden, zeg maar, dat voorkomt besmetting met het depressievirus.
De afgelopen week heb ik mijn dierbare vriend heer Bommel een bezoekje gebracht. Ik las de verhalen De mob-beweging, De blijdschapper en De slijtmijt. Alledrie uit 1970, en hemeldonderweder, wat kon Marten Toonder toch tijdloos relevante dingen schrijven!
Ik las ook in Wereld in woorden van Frits van Oostrom, het hoofdstuk dat gaat over Jan van Ruusbroec (1294–1381). Dat boek is een deel uit de monumentale serie over de geschiedenis van de Nederlandse literatuur. Geen lichte kost, maar Van Oostrom verstaat de kunst om warm en meeslepend te schrijven. Ik ga daar later nog op terugkomen.
Op het nachtkastje ligt nu Wyrd Sisters van Terry Pratchett, ook al zo’n dierbare vriend. Ik denk dat ik geen humanistischer schrijver ken dan Pratchett. Zonder dat het sentimenteel wordt kun je bij Pratchett terecht voor een dosis moreel zelfvertrouwen. Met een flinke portie humor als bonus. Daar kom ik misschien ook nog op terug.
Vanochtend hoorde ik in De Taalstaat iemand De rover Hoepsika van Paul Biegel aanbevelen. Ach ja, de rover Hoepsika. Vroeger, toen die verhalen in de Donald Duck verschenen, moest ik daar vaak hartelijk om lachen. Dát boek moet ik nog eens aanschaffen, dacht ik. Maar ik bleek het al te hebben! Alleen nog niet gelezen, dus dat komt heel goed uit.
Hoepsika ligt nu in hinderlaag op mij te wachten. Hij mag me omhelzen, graag zelfs.